Plan: | Heusden Komgebied 2011, wijziging Heusden Oost fase 3 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0743.BPW2021003-VS01 |
Om de gewenste versnelling van de woningbouw concreet vorm te geven wil de gemeente Asten een aantal woningbouwplannen versneld in ontwikkeling nemen. Het gaat daarbij specifiek over plannen waarbij de gemeente de gronden in eigendom heeft, deze gronden direct beschikbaar zijn en daarmee de volledige regie over het te ontwikkelen plan heeft. Heusden-Oost fase 3 in Heusden is één van de twee concrete woningbouwplannen die de gemeente Asten in het kader van dit voornemen wil realiseren.
De ontwikkeling van woongebied Heusden-Oost fase 3 is binnen het geldende planologisch-juridische kader niet zonder meer mogelijk. In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, door middel waarvan ter plaatse de aanvullende woningbouw mogelijk gemaakt kan worden. De bestemming van de nu nog als groenvoorziening in gebruik zijnde gronden kan daarbij worden gewijzigd om de realisatie van woningen met bijhorende verkeers-, groen- en watervoorzieningen mogelijk te maken. In het wijzigingsplan dient onderbouwd te worden dat het planvoornemen aanvaardbaar is.
Het plangebied, kadastraal bekend als Asten, sectie P nummer 2334, ligt tussen de Snepweg aan de noordzijde, de eerdere fases van de woningbouwlocatie Heusden Oost aan de oostzijde en het glastuinbouwconcentratiegebied met een zonnepanelenveld aan de zuid- en oostzijde. Door deze ligging vormt deze fase een logische afronding van de bebouwing van de kern.
Voor het plangebied zijn thans meerdere bestemmingsplannen van kracht:
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Heusden Komgebied 2011 (Heusden Oost)
Op basis van de geldende bestemmingsplannen zijn aan de gronden binnen het plangebied de volgende bestemmingen toegekend:
Binnen de bestemming ‘Groen’ mogen de gronden onder meer worden gebruikt als groenvoorziening en voor extensief agrarisch gebruik en extensief recreatief medegebruik. Het bouwen van woningen binnen deze bestemming is niet toegestaan. Evenmin staat deze bestemming het aanleggen van wegen ten behoeve van woningen toe.
Voor de gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - geen archeologische waarde' gelden geen nadere regels ten behoeve van de bescherming van archeologische monumenten.
Gronden met de bestemming 'Leiding - Water' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de aanleg, het onderhoud en instandhouding van een waterleiding. De waterleiding waarvoor deze dubbelbestemming is opgenomen is echter reeds gesaneerd.
Op basis van de ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' opgenomen wijzigingsbevoegdheid kan onder voorwaarden worden mogelijk gemaakt:
Op basis van de geldende bestemmingsregeling is thans realisering van Heusden Oost 3e fase niet mogelijk. Gebruikmakend van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid kan de voorgenomen woningbouw alsnog mogelijk gemaakt worden. Daartoe is het maken van een wijzigingsplan noodzakelijk, waarin wordt aangetoond dat aan de bij de wijzigingsbevoegdheid gestelde voorwaarden wordt voldaan.
Na dit inleidende hoofdstuk worden in Hoofdstuk 2 het plangebied, planvoornemen en stedenbouwkundig plan beschreven. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders voor woningbouw, en wordt de wijzigingsbevoegdheid uit het moederplan omschreven. Daarbij wordt het planvoornemen getoetst aan de voorwaarden uit deze bevoegdheid. In paragraaf 3.3 volgt een verantwoording van de ladder van duurzame verstedelijking. Hoofdstuk 4 beschrijft vervolgens de milieu- en omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten van de verbeelding en regels van het bestemmingsplan gegeven. In Hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Tenslotte worden in Hoofdstuk 7 de resultaten uit vooroverleg en inspraak besproken en behandeld, en wordt de procedure waarmee dit wijzigingsplan tot stand komt beschreven.
Oorspronkelijk bestond Heusden uit twee linten met daaraan lintbebouwing. Vanuit deze twee linten is Heusden verder naar buiten gegroeid met individuele woningbouw en projectmatige woningbouw. Deze woningbouw bestaat voornamelijk uit grondgebonden woningen met twee lagen en een kap, waardoor binnen de kern sprake is van een kleinschalige korrel, voornamelijk bestaande uit woningbouw. Door de afwisseling van projectmatige woningbouw en individuele ontwikkelingen kent Heusden een rijke variatie aan bebouwingsvormen en uitstralingen.
Bestaande bebouwingsstructuren Heusden, plangebied rood omlijnd
Heusden kent overwegend een woonfunctie welk zich als een schil rondom het centrum van Heusden gevormd heeft. Binnen het centrum is een pleinruimte te vinden die in de historische kaarten terug te leiden is tot 1850; de periode dat Heusden nog een gehucht was. Het gebied buiten de huidige kern kenmerkt zicht door een mix van glastuinbouw en agrarische bedrijfsvoering.
De kern Heusden ligt ten midden van een agrarisch landschap-/buitengebied. Het gebied kenmerkt zich door een mix van glastuinbouw en agrarische bedrijfsvoering. De landschappelijke agrarische percelen rondom Heusden bestaan uit akkerland en grasland.
Aan de zuidoost zijde van Heusden bevindt zich een concentratie van agrarische bedrijfsvoering in de hoedanigheid van glastuinbouw. Ten noorden van deze glastuinbouw complexen ligt een zonnepark wat wordt ingeklemd tussen de glastuinbouw en het ontwikkelgebied,
Het zonnepark, met aan de noordzijde het plangebied en aan de zuidzijde glastuinbouw
Het plangebied is gelegen ten oosten van de kern Heusden, als onderdeel van de woningbouwlocatie Heusden- Oost en vormt de laatste, afrondende fase van deze woningbouwlocatie. Het plangebied beslaat ongeveer 3 hectare. Vanwege de belendingen aan de zuidzijde en de noordwest zijde heeft het gebied de vorm van een wig.
Heusden-Oost: fase 1 (oranje), fase 2 (lavendelblauw) een fase 3 (rood)
Via de Patrijsweg, en in mindere mate via de Snepweg, wordt Heusden-Oost met de kern Heusden verbonden.
Het plangebied van Heusden-Oost fase 3 wordt aan de westzijde begrensd door de 1e en 2e fase van de woningbouwlocatie Heusden-Oost. Aan de zuidzijde wordt de begrenzing gevormd door de bestaande bebouwing van de kern Heusden en aan de oostzijde door het zonnepark en de daarop aansluitende glastuinbouw. Daarmee is het plangebied aan drie zijden omsloten door bestaande bebouwing. Alleen aan de noordzijde, langs de Snepweg, grenst het plangebied aan het open agrarische landschap. Mede door deze ligging vormt de 3e fase een logische afronding van de bebouwing van de kern aan de oostzijde.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de woningbouw locatie Heusden-Oost. Fase 1 en fase 2 zijn inmiddels in ontwikkeling genomen en fase 3 sluit aan bij de verkaveling- en infrastructuur van fase 2. Vanuit fase 2 zijn er verschillende aansluitingsmogelijkheden voor autoverkeer mogelijk. Om het aantal verkeersbewegingen binnen de ontwikkeling te beperken wordt een minimaal aantal aansluitingen gecreëerd voor autoverkeer aan de uiteindes van het plangebied. Voor langzaam- en fietsverkeer worden meerdere aansluitingen en routes gecreëerd om het gebruik van deze modaliteiten te bevorderen.
Het plangebied (fase 3) wordt gekoppeld aan de structuren van fase 2
Daarnaast worden de bestaande en nieuw gerealiseerde groenstructuren doorgetrokken in het plangebied behorend bij fase 3. Hiermee wordt de groenstructuur afgerond en ontstaat een verdere visuele en ecologische verbinding met het open agrarische landschap aan de noordzijde van het plangebied.
Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de Snepweg met het aangrenzende agrarische landschap. De relatie met het buitengebied is een van de kernkwaliteiten van de ontwikkeling. Ook in fase 3 dient de relatie met het buitengebied gezocht te worden. De oplossing hiervoor wordt vormgegeven door middel van het realiseren van bebouwing met een ruimere opzet en een vormentaal passend bij het buitengebied tezamen met een oriëntatie op dit buitengebied. Tevens vormt de brede groenstructuur welke het gebied van zuid naar noord doorkruist een robuuste verbinding met het buitengebied.
Binnen de groenstructuur tussen fases 2 en 3 is een watergang gelegen. De watergang, weliswaar kleinschalig, betreft een originele watergang uit de periode dat het plangebied nog agrarische grond was. Deze watergang zorgt voor de opvang van hemelwater, retentie en afvoer. De watergang vormt de basis van de robuuste groenstructuur in het plangebied en is aanleiding om meerdere groenelementen aan deze groenstructuur te koppelen.
Watergang als verbindend element. Waterretentie en waterafvoer
Het totale plan, Heusden-Oost fase 3, omvat 67 grondgebonden woningen. De verkaveling is ruim opgezet en heeft een open structuur waarbij de differentiatie in het type woningen breed is. In het programma hebben evenredig aan elkaar patiowoningen, 2-kappers, rij woningen en vrijstaande woningen een plaats gevonden. De ontsluiting vind plaats via de bestaande infrastructuur van fase 2. Een langzaam verkeersroute is aangebracht langs de noord-zuid as. Hiermee wordt een fiets verbinding tot stand gebracht tussen het buitengebied langs de Snepweg en de Vlinkert, waardoor een veilige verbinding voor fietsverkeer ontstaat tussen de kern van Heusden en het buitengebied.
De groenstructuur binnen de wijk vormt een belangrijk element en vormt een verbindend element in de wijk. Daarnaast geeft de groenstructuur ruimte voor speel- en verblijfsvoorzieningen voor de bewoners. Het groene karakter van deze ontwikkeling sluit aan bij de groene inrichting zoals deze in fase 1 en fase 2 al is vormgegeven en vormt een verbindende groene as in het plangebied.
Stedenbouwkundig plan Heusden Oost fase 3
Zowel op gemeentelijk als provinciaal niveau wordt ruimte geboden aan ontwikkeling met oog voor zorgvuldig ruimtegebruik en kwaliteit. Op basis van provinciaal beleid is maatwerk mogelijk door het leveren van ruimtelijke kwaliteit. Ook in onderhavige ontwikkeling wordt gestreefd naar landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit.
In de Interim Omgevingsverordening zijn de principes van zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap verwoord. De uitgangspunten zijn verder uitgewerkt in de 'Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap, de rood-met-groen koppeling' van de provincie Noord-Brabant. In deze handreiking is een voorstel uitgewerkt voor het bepalen van de mate van kwaliteitsverbetering in de vorm van een financiële bijdrage. Per ontwikkeling dient te worden bepaald wat de forfaitaire bijdrage is met als doel dat deze bedragen een instrument vormen om op eenduidige en effectieve manier de financiële inspanning te kunnen bepalen. De forfaitaire bijdrage dient te worden aangewend voor kwaliteitsmaatregelen. Op basis van het gemeentelijke rood-met-groenbeleid moet bij een stedelijke uitbreiding een bijdrage van € 2,- per bruto m2 plangebied worden gestort. Tevens dient minimaal 10% van het plangebied te worden aangewend voor landschap.
Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 28.647 m2. Dit betekent dat ten behoeve van de kwaliteitsverbetering van het landschap een bedrag van 28.647 m2 x € 2,- = € 57.294,- dient te worden geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen. Daartoe zal in overeenstemming met de afspraken uit de Landschapsinvesteringsregeling (LIR) van de gemeente Asten een bijdrage worden gestort in het gemeentelijke Fonds kwaliteitsverbetering van het landschap. Als grondeigenaar zal de gemeente deze bijdrage verdisconteren in de uitgifteprijs. Omdat de gemeente het gehele plangebied in eigendom heeft, is er in overleg met de provincie Noord-Brabant voor gekozen af te zien van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting inzake de kwaliteitsverbetering van het landschap.
Voor de groene landschappelijke en kwaliteitsmaatregelen geldt dat sprake is van een groene zone met maatregelen (6711.8 m2), tevens met de bestemming groen, en de aanplant van een groot aantal bomen binnen het plangebied. De oppervlakte groene en landschappelijke kwaliteitsmaatregelen betreft daarmee ruimschoots de 10% oppervlakte-eis, minimaal 2864.7 m2, voor aanwending voor landschap.
Op 19 maart 2014 is de structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 (SVRO) in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant. De provincie heeft in de structuurvisie een aantal belangrijke beleidswijzigingen doorgevoerd. Hieronder vallen beleidswijzigingen die betrekking hebben op de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in de provincie Brabant. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de provincie aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Het doel is een goede woon-, werk- en leefomgeving voor de inwoners en bedrijven in Brabant.
Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moet aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.
In de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 heeft de provincie een aantal structuren opgenomen, te weten de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Binnen deze structuren is een aantal perspectieven onderscheiden.
Betekenis voor het plangebied
Het plangebied is aangeduid als 'Zoekgebied verstedelijking' en 'Accentgebied agrarische ontwikkeling'. De keuze voor de zoekgebieden verstedelijking is tot stand gekomen na een integrale afweging vanuit de gebiedskwaliteiten (hanteren lagenbenadering) samen met gemeenten en waterschappen.
De aanduiding 'zoekgebied verstedelijking' geeft aan dat het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien.
Uitsnede structurenkaart Structuurvisie Noord-Brabant met de globale ligging van het plangebied
In de mogelijkheid voor woningbouw wordt reeds voorzien door het geldend bestemmingsplan. Door het planvoornemen wordt binnen het zoekgebied voor verstedelijking voorzien in de vraag naar uitbreidingsmogelijkheden van het woongebied Heusden Oost zoals voorzien. Dit wordt in navolgende paragrafen nader onderbouwd.
Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' vastgesteld. Deze omgevingsvisie vervangt na het inwerking treden van de Omgevingswet de provinciale structuurvisie. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie over hoe zij de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit wil laten zien. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wil daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. Om hiermee aan de slag te gaan is volgens de provincie een verdere uitwerking van de ambities nodig in de vorm van programma's.
Met de visie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van Brabant. Daarbij ligt de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn:
Deze vier hoofdopgaven staan ten dienste van de basis opgave: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.
Om te komen tot de slimme netwerkstad richt de provincie zich op duurzame verstedelijking. Zij wil daarin richting geven door middel van het bevorderen van regionale afspraken, het sturen op zorgvuldig ruimtegebruik en het periodiek opstellen van prognoses. Verder wil zij een actieve rol spelen om beweging te stimuleren (o.a. door samen te werken bij gebiedsopgaven en bij het opstellen van uitvoeringsprogramma's) en gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.
Betekenis voor het plangebied
Met de vestiging van deze functies ziet het planvoornemen toe op een afronding van de woonwijk Heusden Oost, en aansluiting bij de kern Heusden binnen het 'Zoekgebied verstedelijking' ten zuiden van de Snepweg. Het plangebied vormt momenteel een op zichzelf staand, door woongebieden en glastuinbouw omringde groenbestemming. De huidige functie van het plangebied is in het huidig geldende bestemmingsplan bestendigd om de afronding van de woonwijk Heusden Oost te borgen. Door de voorziene invulling van dit perceel wordt dientengevolge aangesloten bij de reeds bestaande stedelijke structuur en infrastructuur, e.e.a. zoals in het oorspronkelijke stedenbouwkundig plan voor de totale ontwikkeling van Heusden Oost opgenomen.
De nieuwe woningen zullen tenslotte voldoen aan de BENG-eisen, waardoor de woonbehoefte duurzaam wordt ingevuld. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan de best beschikbare technieken in het kader van energieverbruik. Het planvoornemen is gezien het bovenstaande in lijn met de omgevingsvisie.
De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en de Omgevingsvisie, zoals beschreven in voorgaande paragraaf, vormen het beleidskader voor het provinciaal ruimtelijk beleid. Het juridische kader voor dit beleid is vastgelegd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV). De verordening vormt derhalve een belangrijk uitvoeringsinstrument voor de provincie om haar doelen te realiseren.
Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. In deze Interim Omgevingsverordening zijn de bestaande verordeningen samengevoegd en vervangt de Provinciale milieuverordening, Verordening Natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening Ruimte, Verordening Water en Verordening Wegen. De Interim Omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In principe zijn de huidige regels gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau.
De Interim Omgevingsverordening is de juridische vertaling van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en de Omgevingsvisie, en bevat derhalve onderwerpen die in de visies naar voren komen. De verordening bevat algemene regels waaraan gemeenten zich dienen te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen waarbij afgeweken wordt van bestemmingsplannen. Ook wordt geregeld op welke wijze het Regionaal Ruimtelijk Overleg, waarin afspraken worden gemaakt over verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen), wordt georganiseerd. Naast deze bindende regels voor gemeenten kent de verordening ook een aantal direct bindende regels voor burgers. Deze regels hebben betrekking op de ontwikkeling van intensieve veehouderijen in de zogenaamde extensiverings-, verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden. Door middel van deze regels wordt voorkomen dat ongewenste ontwikkelingen plaatsvinden op het moment dat een bestemmingsplan van de gemeente nog niet is aangepast aan de Interim Omgevingsverordening.
Uitsnede themakaart stedelijke ontwikkeling en erfgoed Interim Omgevingsverordening
Op de planlocatie zijn, voorzover relevant voor het planvoornemen, de werkingsgebieden ‘Landelijk gebied-Gemengd landelijk gebied’, 'Stedelijk gebied' en ‘Verstedelijking afweegbaar’ van toepassing. Voor een klein deel is het wijzigingsgebied/plangebied gelegen buiten het werkingsgebied 'Stedelijk gebied' en 'Verstedelijking afweegbaar'. De reden hiervoor lijkt dat deze werkingsgebieden onbedoeld niet overeenkomen met het wijzigingsgebied van het bestemmingsplan 'Heusden Komgebied 2011'. Voor de betreffende gebieden is bij Gedeputeerde Staten een verzoek om herbegrenzing ingediend. Dit is hieronder nader onderbouwd en beschreven.
Ligging plangebied ten opzichte van werkingsgebied 'Verstedelijking Afweegbaar' (rood kader). Delen van het plangebied die buiten het werkingsgebied vallen zijn met rode pijlen aangegeven
De provinciale verordening maakt het onder voorwaarden mogelijk om ter plaatse van het werkingsgebied 'Verstedelijking Afweerbaar' te voorzien in een stedelijke ontwikkeling (artikel 3.43 IOV). Deze voorwaarden, samen met de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zoals benoemd in artikel 3.5 tot en met 3.9 IOV, vormen het provinciaal ruimtelijk kader waarbinnen de ontwikkeling dient te passen.
Deze voorwaarden luiden als volgt:
Herbegrenzing 'Verstedelijking Afweegbaar'
Voor het deel van het plangebied dat niet is aangewezen als 'Verstedelijking afweegbaar' biedt artikel 5.3 (wijziging grenzen van werkingsgebieden) van de interim omgevingsverordening de mogelijkheid om de grenzen van dit werkingsgebied te wijzigen. In artikel 5.3, lid 1 worden de gevallen genoemd, waarin Gedeputeerde Staten bevoegd zijn om de in de verordening opgenomen grenzen van een werkingsgebied te wijzigen. In sub e is bepaald dat de wijziging kan plaatsvinden indien de begrenzing van een gebied niet langer in overeenstemming is met een bestemmingsplan dat overeenkomstig artikel 3.8, derde lid Wro is vastgesteld. Aangezien het werkingsgebied 'Verstedelijking afweegbaar' niet overeenkomt met het wijzigingsgebied zoals opgenomen in het onherroepelijke bestemmingsplan 'Heusden Komgebied 2011 (Heusden Oost)', is dit het geval.
In aanvulling op artikel 5.3, lid 1 zijn in artikel 5.3, lid 4 aanvullende eisen opgenomen voor de wijziging van de grenzen van Verstedelijking Afweegbaar:
In de eerste plaats past de stedelijke ontwikkeling binnen de regionale afspraken met betrekking tot woningbouw. Dit wordt nader onderbouwd in paragraaf 3.1.2.
Verder leidt de ontwikkeling tot een duidelijke verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit en kan de gewenste uitbreidingsrichting aanvaardbaar worden geacht. Het betreffende gebied is reeds jaren lang als zoekgebied voor de uitbreiding van verstedelijking gezien. Hieraan ligt ten grondslag dat enerzijds binnen de kern Heusden zelf geen open ruimte beschikbaar is die kan voorzien in de aangetoonde woningbehoefte, en anderzijds de betreffende locatie als de meest geschikte locatie wordt gezien voor woningbouw aangrenzend aan het bestaand stedelijk gebied. Daarnaast is in het kader van het vaststellen van bestemmingsplan 'Heusden Komgebied 2011 (Heusden Oost)' reeds een bijdrage geleverd aan het gemeentelijk fonds ruimtelijke kwaliteit.
Met het ontwerpwijzigingsplan is het verzoek om herbegrenzing 'Verstedelijking afweegbaar' conform artikel 6.2 van de interim Omgevingsverordening ter inzage gelegd. De provincie heeft op 1 februari 2022 positief besloten op verzoek tot herbegrenzing. Het besluit van GS is als Bijlage 8 toegevoegd.
Toetsing planvoornemen aan basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
Artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik
Binnenstedelijk in de kern Heusden zijn geen inbreidingslocaties voorhanden. Uit de woninbouwmonitor Asten 2022-2031 volgt tevens dat binnen Heusden voor de komende periode binnenstedelijk geen locaties beschikbaar zijn, en dat het plangebied als enige locatie beschikbaar is. Het planvoornemen voorziet in een afronding van de woonwijk Heusden Oost, in aansluiting bij de kern Heusden binnen het 'Zoekgebied verstedelijking' ten zuiden van de Snepweg. Het plangebied maakt onderdeel uit van een grotere planmatige woonontwikkeling zoals voorzien aan de oostzijde van Heusden. Deze ontwikkeling is gefaseerd opgepakt om in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik en woningbouwprogramma in tijd flexibel in te kunnen spelen op de daadwerkelijke woonwensen. Voor het plangebied is derhalve destijds een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het huidige geldende bestemmingsplan. Het plangebied vormt momenteel een op zichzelf staand, door woongebieden en glastuinbouw omringde groenbestemming. Door de voorziene invulling van dit perceel wordt dientengevolge aangesloten bij de reeds bestaande stedelijke structuur en infrastructuur zoals eerder voorzien en in ontwikkeling gebracht.
Artikel 3.8 Meerwaardecreatie
Met het planvoornemen wordt binnen het bestaand stedelijk gebied voorzien in de aangetoonde vraag naar uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw. Doordat de nieuwe bebouwing dient te voldoen aan de BENG-eisen wordt zo deze vraag duurzaam ingevuld.
Eisen nieuwvestiging stedelijke ontwikkeling past binnen regionale afspraken
In de bevolkings- en woningbehoefteprognose is per gemeente ook een indicatie (met bandbreedte) gegeven van de planningsruimte voor woningbouw in de komende jaren. Overeenkomstig de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant is deze 'programma-indicatie' richtinggevend voor de (sub)regionale woningbouwplanning en -programmering en de hierover te maken regionale afspraken.
Het planvoornemen Heusden Oost fase 3 en het woningbouwprogramma voor dit plangebied maakt onderdeel uit van de regionale woningbouwafspraken. Dit wordt nog nader toegelicht in paragraaf 3.1.1.4.
Omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving, afronding stedelijk gebied
Het planvoornemen voldoet ten slotte aan de eis dat de stedenbouwkundige inrichting rekening houdt met het omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en naaste omgeving, met name duurzame afronding van het Stedelijk Gebied. Ten behoeve van de ontwikkeling Heusden Oost is een stedenbouwkundig plan opgesteld dat invulling geeft aan een afronding van stedelijk gebied en aansluiting op het naastgelegen agrarische gebied. Fase 1 en fase 2 zijn inmiddels in ontwikkeling genomen en fase 3, het huidige plangebied, sluit aan bij de verkaveling- en infrastructuur van de voorgaande fases. Daarbij worden de bestaande en nieuw gerealiseerde water- en groenstructuren doorgetrokken in het plangebied behorend bij fase 3. Hiermee is een stedelijke afronding en aansluiting op het naastgelegen gebied gewaarborgd.
Uit het bovenstaande kan worden afgeleid dat het planvoornemen past binnen de voorwaarden die gesteld worden in artikel 3.4 t/m 3.9 IOV en daarmee past binnen de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Om aan de toekomstige woningbehoefte te kunnen voldoen en huidige tekorten in te lopen moeten er in Brabant nog veel huizen worden gebouwd. Tot 2050 moeten nog 220.000 huizen aan de bestaande woningvoorraad worden toegevoegd. De nadruk ligt daarbij op de eerstkomende 10 jaar, waarin er zo’n 12.000 woningen per jaar moeten bijkomen.
Vergeleken met de vorige prognose (uit 2017) ligt de groei van de Brabantse bevolking duidelijk hoger. De Brabantse bevolking groeit tot 2050 nog met bijna 280.000 mensen, tot ruim 2,84 miljoen inwoners. Tegen het midden van de jaren ’30 krijgen de landelijke gebieden te maken met een geringe bevolkingskrimp. In het stedelijk gebied blijft de bevolking doorgroeien, al neemt de groei ook hier af. Rond 2040 bereikt de vergrijzing van de Brabantse bevolking haar hoogtepunt. Dan is bijna 27% 65 jaar of ouder, tegen 20% in 2020. De hoogste leeftijdsgroepen, 75 jaar en ouder, groeien het sterkst en landelijke gebieden vergrijzen meer dan stedelijke gebieden.
De komende tijd wordt verwacht dat er vanuit andere delen van Nederland meer mensen naar Brabant komen dan dat er vertrekken: gemiddeld (per saldo) zo’n 2.750 personen per jaar. Dit is in lijn met de laatste jaren.
Het buitenlandse migratiesaldo – het verschil tussen het aantal immigranten en emigranten – is de laatste jaren sterk toegenomen, tot ongeveer 15.000 in 2019. Ook de komende jaren worden – na een terugval door de ‘corona-effecten’– positieve buitenlandse migratiesaldi verwacht, waarbij het gemiddeld jaarlijkse saldo terugloopt van zo’n 10.000 personen tussen 2020 en 2030 tot ruim 7.000 in de jaren daarna.
In de bevolkings- en woningbehoefteprognose is per gemeente ook een indicatie (met bandbreedte) gegeven van de planningsruimte voor woningbouw in de komende jaren. Overeenkomstig de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant is deze ‘programma-indicatie’ richtinggevend voor de (sub)regionale woningbouwplanning en -programmering en de hierover te maken regionale afspraken.
Gemeentelijke bestemmingsplannen, die voorzien in de nieuwbouw van woningen of anderszins leiden tot een (netto) toename van de woningvoorraad, dienen te passen binnen dit regionale afsprakenkader. Gelet op de bevolkingsontwikkeling wordt voor de gemeente Asten in de bevolkings- en woningbehoefteprognoses uitgegaan van een groei van de woningvoorraad met 545 woningen in de periode 2022-2031. In de bevolkings- en woningbehoefteprognoses van 2017 werd nog een groei van de woningvoorraad met 430 woningen voorzien in diezelfde periode. De nieuwe prognoses geven dus meer ruimte om extra bouwplannen te gaan realiseren in de gemeente Asten.
De bouw van de woningen in de 3e fase van Heusden Oost is onderdeel van de voorziene toename van de woningvoorraad in de gemeente Asten. De woningbouwmonitor 2022-2031 is recent (maart 2021) in de gemeenteraad bijgesteld. De gemeente voorziet een groei met 506 woningen in de periode 2022-2031. Dit is inclusief de planontwikkeling Heusden Oost fase 3. Met de verdere ontwikkeling van de woningbouwlocatie Heusden Oost wordt met name voorzien in de behoefte aan grondgebonden woningen in een groene setting.
Het kaderstellend provinciaal beleid op het gebied van de woningbouw is verder vastgelegd in de 'Brabantse Agenda Wonen'. In deze agenda heeft de provincie ‘actielijnen’ en ‘richtinggevende principes’ vastgelegd. De actielijnen gaan uit van:
Het planvoornemen is gebaseerd op een actuele kwalitatieve behoefte en dus vraaggericht. De stedenbouwkundige opzet van het plan, met name de ruime en groene opzet van het openbaar gebied, de vormgeving kavels en de beperkte afstand tot de voorzieningen in Heusden en de directe nabijheid van landelijk gebied spreekt de bewoners van de andere deelgebieden aan. De vraag hiernaar is dus aangetoond. Het plan draagt bovendien bij aan de differentiatie van de woningvoorraad in de gemeente Asten en met name in Heusden.
De door de provincie gevraagde flexibiliteit volgt uit de planregels, waarbinnen diverse woonvormen realiseerbaar zijn, maar is ook gewaarborgd door de grondpositie die de gemeente heeft en die de gemeente de mogelijkheid geeft hierin te sturen.
In de “Regionale Agenda Wonen RRO Zuidoost-Brabant/Metropoolregio Eindhoven 2016” zijn de uitgangspunten voor de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgave in regionaal verband vastgelegd. Kwantitatief is per gemeente aangegeven welke woningbouwopgave er voor de komende tienjaarsperiode is afgesproken. Voor de gemeente Asten is afgesproken dat 915 woningen netto zijn toe te voegen aan de woningvoorraad in de periode 2016 t/m 2025.
Kwalitatief zijn verder meerdere opgaven benoemd:
De planontwikkeling Heusden Oost fase 3 is onderdeel van het netto toe te voegen aantal woningen in de gemeente Asten. Daarbij is in aanmerking genomen dat recent de laatste mogelijkheden om 'binnenstedelijk te bouwen' binnen de kern Heusden al zijn ontwikkeld. Van herbestembaar leegstaand vastgoed is in Heusden geen sprake.
Een deel van de te bouwen woningen in Heusden Oost fase 3 valt daarnaast binnen de sociale sector. Daarbij gaat het vooral om koopwoning en voor starters. Hiermee wordt ook voldaan aan de kwalitatieve regionale afspraken met betrekking tot woningbouw.
Het planvoornemen past hiermee binnen het regionale woningbouwbeleid.
Met de Versnellingsagenda woningbouw Asten beoogt de gemeente de toenemende druk op de woningmarkt tegen te gaan door het bouwtempo hoog te houden. De gemeente doet dit door nadrukkelijk de regie te pakken en versneld een tweetal woningbouwplannen in ontwikkeling te nemen. Binnen deze plannen zal extra aanbod gecreëerd worden voor de meest urgente doelgroepen, met een gezonde mix van huur en koop, in verschillende prijssegmenten en met aandacht voor betaalbaarheid en financierbaarheid. Ook binnen de bestaande (potentiële) planvoorraad en bij nieuwe woningbouwplannen zal extra gestuurd worden op het bouwen van woningen voor de meest urgente doelgroepen. Daarnaast dient minimaal 25% van de nieuw te bouwen woningen te bestaan uit sociale huurwoningen. De uitgangspunten en acties uit de versnellingsagenda woningbouw zijn verwerkt in de woningbouwmonitor 2022-2031. De woningbouwmonitor wordt gebruikt om te sturen op het planaanbod, de te bouwen woning typologieën en de realisatie van nieuwe woningen.
Net zoals in Asten is er ook in de kern Heusden vanaf 2022 weinig harde plancapaciteit beschikbaar. Het laatste bouwkavel in Heusden-Oost fase 1 is begin 2020 verkocht en alle beschikbare bouwkavels in Heusden-Oost fase 2 waren al verkocht voordat het plan überhaupt bouwrijp was. Ook voor Heusden is het dus wenselijk om op korte termijn een nieuw woningbouwplan in ontwikkeling te nemen. In het plangebied Heusen-Oost is nog ruimte voor een plan van circa 60 a 65 woningen. Het betreft hier eveneens gronden in eigendom van de gemeente die direct beschikbaar zijn. Binnen dit plan streeft de gemeente naar een mix van verschillende woningbouwtypologieën voor verschillende doelgroepen.
Het gemeentelijk woningbouwprogramma is vastgelegd in de 'Woningbouwmonitor gemeente Asten 2022 t/m 2031'. In de woningbouwmonitor is het totaal aantal te realiseren woningen in Heusden over de periode 2022 t/m 2031 vastgelegd op 77 woningen. Daarvan zijn circa 60 woningen voorzien in de 3e fase van Heusden Oost.
Inbreidingslocaties zijn beperkt voorhanden. De plannen Antoniusstraat en Voorste Heusden voorzien in de bouw van 3 respectievelijk 5 woningen. Daarnaast kan enkel voor de locatie Unitas nog een plan ontwikkeld worden. Voor deze locatie gaat de planvorming richting intramurale zorgwoningen. Om in de resterende taakstelling voor de komende jaren in de kern Heusden te kunnen voorzien is de ontwikkeling van de 3e fase van de woningbouwlocatie Heusden Oost noodzakelijk.
Met de voorziene woningbouw wordt expliciet voorzien in de behoefte aan woningcategorieën binnen de kleine kern Heusden. Deze bestaat voor zowel de uitbreidingslocatie als de locaties binnen bebouwd gebied nagenoeg geheel uit grondgebonden koopwoningen.
In het geldende bestemmingsplan “Heusden Komgebied 2011 (Heusden Oost)” is de gebiedsaanduiding ‘Wro-zone – wijzigingsgebied’ opgenomen. Binnen deze zone is op grond van de algemene wijzigingsregels navolgende wijzigingsbevoegdheid toepasbaar (artikel 11.2).
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen binnen de gebiedsaanduiding 'Wro-zone – wijzigingsgebied' te wijzigen ten behoeve van:
met inachtneming van de volgende bepalingen:
Het planvoornemen betreft het bouwen van woningen, inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen / (open) erven en in- en uitritten, alsmede het aanleggen van wegen, groen en water. Van de wijzigingsbevoegdheid kan derhalve in beginsel gebruik gemaakt worden. Door een toetsing aan de voorwaardelijke bepalingen moet bepaald worden of ook daadwerkelijk van de bevoegdheid gebruik gemaakt kan worden.
De realisatie van de 3e fase van Heusden Oost is, zoals hierboven reeds is beschreven, onderdeel van de voorziene toename van de woningvoorraad in de gemeente Brabant. Met de verdere ontwikkeling van de woningbouwlocatie Heusden Oost wordt met name voorzien in de behoefte aan grondgebonden woningen in een groene setting.
Het gemeentelijk woningbouwprogramma is vastgelegd in de 'Versnellingsagenda Woningbouw Asten' en de bijbehorende 'Woningbouwmonitor gemeente Asten 2022 t/m 2031'. In de woningbouwmonitor is het totaal aantal te realiseren woningen in Heusden over de periode 2022 t/m 2031 vastgelegd op 77 woningen. Daarvan zijn circa 60 woningen voorzien in de 3e fase van Heusden Oost. Om in de resterende taakstelling voor de komende jaren in de kern Heusden te kunnen voorzien is de ontwikkeling van de 3e fase van de woningbouwlocatie Heusden Oost noodzakelijk.
Bij de opzet van de woningbouwlocatie Heusden Oost is reeds een opzet gemaakt voor de verkaveling van de gehele locatie. De ligging van de woningbouwblokken binnen de voorziene wegen-, groen- en waterstructuur was daarin reeds op hoofdlijnen voorzien. Een centrale groen- en watervoorzieningen vormt een scheiding tussen de eerdere fases en fase 3 van de ontwikkeling.
In de verkavelingstekening voor de fases 1 en 2 is rekening gehouden met de oorspronkelijke opzet en zijn de woningen gesitueerd binnen de oorspronkelijk reeds rond de centrale groen- en watervoorzieningen getekende woningbouwblokken. Bij de stedenbouwkundige opzet van fase 3 is aangesloten bij de structuren van fase 2. Daarmee passen de woningen binnen het stedenbouwkundig beeld voor Heusden Oost.
In de regels bij het wijzigingsplan is de typologie van de in de 3e fase te ontwikkelen woningen vastgelegd, overeenkomstig de regeling uit artikel 5 ‘Wonen’ van het geldende bestemmingsplan.
De bebouwings- en gebruiksregels voor de te bouwen woningen zijn afgestemd op het bepaalde in artikel 5 ‘Wonen’ van het geldende bestemmingsplan.
De maximale bouwhoogte, het maximale bebouwingspercentage alsmede overige maatvoeringeisen en situeringseisen voor de op te richten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden in de regels vastgelegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 ‘Wonen’ van het geldende bestemmingsplan.
De afstand tussen de woningen uit de 3e fase van Heusden Oost en de kassen ten oosten van het plangebied bedraagt ten minste 50 m. Daarmee wordt voldaan aan de vereiste minimale afstand.
In Hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de milieuhygiënische en fysieke aspecten van het wijzigingsplan. Uit dit hoofdstuk blijkt, al dan niet na uitgevoerd onderzoek, dat geen belemmeringen voor de ontwikkeling van Heusden Oost fase 3 aanwezig zijn.
Op basis van het stedenbouwkundigplan opgesteld voor fase 3 worden in het wijzigingsplan de bestemmingen ‘Verkeer’ en ‘Groen’ vastgelegd. Een afzonderlijke bestemming ‘Water’ is niet opgenomen. Binnen de bestemmingen ‘Verkeer’ en ‘Groen’ bestaan voldoende mogelijkheden tot de aanleg van de benodigde waterhuishoudkundige voorzieningen.
Ingevolge artikel 3.1.6, lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient een toelichting op een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling een beschrijving te bevatten, waaruit blijkt dat:
Alvorens te toetsen aan voornoemde drie treden van de ladder, dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan een dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Omdat het hier een uitbreiding van 67 woningen betreft is een toets noodzakelijk.
Beoordeling
Actuele regionale behoefte
De gemeente Asten wil graag tegemoetkomen aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte. Daarbij is er uiteraard aandacht voor doelgroepen als senioren, allochtonen of minder validen die ook goed moeten kunnen leven en werken in Asten. De woningvoorraad binnen de gemeente dient zowel kwantitatief als kwalitatief aan te sluiten bij de woonwensen van deze en andere doelgroepen binnen de gemeente en de regio waarin de gemeente is gelegen.
In de provinciale 'Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, Actualisering 2020' wordt voor de gemeente Asten in de bevolkings- en woningbehoefteprognoses uitgegaan van een groei van de woningvoorraad met 545 woningen in de periode 2022-2031. In de bevolkings- en woningbehoefteprognoses van 2017 werd in diezelfde periode nog een groei van de woningvoorraad met 430 woningen voorzien. De nieuwe prognoses geven dus meer ruimte om extra bouwplannen te gaan realiseren in de gemeente Asten.
De woningen die mogelijk worden gemaakt met dit wijzigingsplan dragen bij aan het dekken van die actuele behoefte en passen ook binnen voornoemde regionaal afgestemde programmering en de gemeentelijke invulling daarvan in de 'Versnellingsagenda Woningbouw Asten' en 'Woningbouwmonitor gemeente Asten 2022-2031'.
Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de woningen die binnen het plangebied mogelijk worden gemaakt zowel kwalitatief als kwantitatief aansluiten bij de actuele regionale behoefte.
Bestaand stedelijk gebied
Uit het Besluit ruimtelijke ordening blijkt dat onder bestaand stedelijk gebied moet worden verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Uit de parlementaire geschiedenis ten aanzien van de implementatie van 'de ladder' in het Besluit ruimtelijke ordening blijkt dat aan de hand van de feitelijke situatie moet worden beoordeeld of een bepaald gebied als stedelijk gebied wordt ervaren. De ter plaatse geldende bestemmingsplannen en provinciale verordeningen kunnen daarbij ondersteunend werken.
Voor dit plan is van belang dat in het moederplan reeds een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, waardoor verstedelijking van het plangebied reeds mogelijk is gemaakt en het plangebied om die reden kan worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Daarnaast is in aanvulling daarop van belang dat zowel de provinciale structuurvisie als de gemeentelijke omgevingsvisie reeds is voorzien als zoekgebied voor stedelijke functies c.q. woningbouw. Bovendien is het plangebied reeds geheel omgeven door wegen en sluit het planvoornemen logisch aan bij de afronding van Heusden Oost aan de oostzijde van dat gebied.
In aanvulling op het voorgaande wordt daarbij opgemerkt dat binnen het bestaand stedelijk gebied verder geen locaties voorhanden zijn waar de onderhavige behoefte op korte termijn kan worden opgevangen. Uit de recente geactualiseerde woningbouwmonitor Asten 2022-2031 blijkt dat de voorhanden zijnde binnenstedelijke locaties in Heusden zijn gerealiseerd.
Conclusie
Gezien het voorgaande is sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, waaraan een actuele en regionaal afgestemde behoefte bestaat, die past binnen de actuele woningbouwprogrammering en die wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied.
Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" (verder: VNG-uitgave). De VNG-uitgave geeft op systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala aan bedrijfsactiviteiten. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten indicatieve richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. De handreiking is oorspronkelijk bedoeld als hulpmiddel bij de ruimtelijke planvorming. Uit de rechtspraak van de Afdeling vloeit voort dat de handreiking als hulpmiddel is erkend. Afwijken van de richtafstanden is mogelijk, mits wordt onderbouwd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Milieuzonering draagt er zorg voor dat nieuwe bedrijven of inrichtingen een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven en/of inrichtingen gesitueerd worden.
Binnen het plangebied bevinden zich geen bedrijven, die mogelijk van invloed kunnen zijn op het toekomstige woonmilieu in fase 2 van de buurt Heusden Oost. In de directe omgeving zijn enkele niet-agrarische en agrarische bedrijven gelegen. Op basis van de publicatie “Bedrijven en zonering” gelden voor deze bedrijven de navolgende richtafstanden ten opzichte van woningen. Daarbij is tevens de werkelijk aanwezige afstand aangegeven.
Bedrijf / Inrichting | Milieucategorie | Richtafstand | Afstand tot dichtstbijzijnde woningen | ||
Patrijsweg 25: opslagbedrijf | 2 | 30 | 280 | ||
Meijelseweg 19: glastuinbouwbedrijf | 2 | 30 | 70 | ||
Meijelseweg 21: metaalbewerkingsbedrijf | 3.2 | 100 | 165 |
Het planvoornemen bevindt zich niet binnen de richtafstanden van de omliggende (agrarische) bedrijven. Bij de woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu. Andersom vormt de woningbouw ook geen beperking voor het functioneren van de omliggende bedrijven.
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet. Bij overige ruimtelijke besluiten is ook een inzicht in de bodemkwaliteit nodig op basis van artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht.
Om de bodemkwaliteit van het plangebied te beoordelen is een verkennend bodemonderzoek conform de wettelijk voorgeschreven norm NEN 5740 uitgevoerd (rapport C215713.006/PHE). Dit onderzoek is als Bijlage 1 bij deze toelichting toegevoegd.
Uit het ondezoek blijkt dat de grond uit de bovenlaag (0-0,5 m-mv) overwegend zeer licht is verontreinigd met cadmium (<1,2x AW). Dit diffuus verhoogde gehalte cadmium in de bovengrond vormt geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek conform de Circulaire Bodemsanering. De aanwezigheid van bovengenoemd component vormt, gezien de concentraties, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaar voor de woningbouwontwikkeling. De grond uit de onderlaag (0,5-1,4 m-mv) is niet verontreinigd met één van de componenten waarop is onderzocht.
Voor het grondwater geldt dat op een aantal plekken concentraties koper en nikkel in het grondwater zijn aangetroffen. Gelet op de zuurgraad van het grondwater en het diffuse karakter wordt een nader onderzoek volgens de Circulaire Interventiewaarden Bodemsanering weinig zinvol geacht. Aangezien direct contact met het grondwater niet te verwachten is blijft het risico uit oogpunt van volksgezondheid en milieuhygiëne beperkt. Het is echter raadzaam om geen freatisch grondwater te gebruiken voor consumptieve doeleinden, zoals het besproeien van gewassen en/of drenken van dieren.
Indien grond vrijkomt die op een andere locatie zal worden hergebruikt dan dient bepaald te worden wat de kwaliteit is in het kader van het besluit bodemkwaliteit. Er behoeven op basis van de onderzoeksresultaten, geen restricties gesteld te worden aan aan- of verkoop van en aan toekomstige bouwactiviteiten op de onderzochte locatie. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de gewenste planontwikkeling.
Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Ten tijde van het opstellen van het geldende bestemmingsplan is reeds akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai. Dit “Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai Uitbreidingslocatie Heusden” (Arcadis 2011) is beoordeeld op bruikbaarheid in het kader van het wijzigingsplan. De bevindingen van deze beoordeling (NIPA milieutechniek BV, 2018) zijn hierna weergegeven:
Het rapport is opgesteld in 2011. In dit rapport is naar de geluidsituatie in 2025 gekeken. Wanneer er voor een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden, moet een periode van minimaal 10 jaar onderzocht worden. Voor dit wijzigingsplan zou dus minimaal naar 2031 gekeken moeten worden. Het softwarepakket (Geomilieu 1.81) waarmee de geluidberekeningen zijn gemaakt, heeft al enkele malen een update gehad. Het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 is door een nieuwe versie uit 2012 vervangen.
Formeel zou bovenstaande aanleiding zijn het onderzoek te actualiseren. Dit is echter niet zinvol, omdat de hierboven genoemde aspecten niet van invloed zijn op de eindconclusie van het rapport. Dit komt omdat alle geprojecteerde woningen in het plan ruim buiten de contouren van de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van Lden van 48 dB zijn gelegen zowel in het jaar 2025 als 2028. Dit wordt onderbouwd uit recent uitgevoerde verkeerstellingen op de betrokken wegen die laten zien dat bij de berekening in 2011 van een relatief hoge prognose van verkeersintensiteiten is uitgegaan. De tellingen uit 2017 laten zien dat dit een overschatting is geweest van de situatie. Evenmin heeft het geactualiseerde reken- en meetvoorschrift en de aanpassing van de software voor deze specifieke relatief eenvoudige situatie invloed op de resultaten.
Technisch Inhoudelijk zijn er geen verdere opmerkingen op het rapport. De modellering en de berekening zijn gecontroleerd. Er is vastgesteld dat deze goed zijn uitgevoerd. Daarom is dit rapport nog voldoende bruikbaar als akoestische onderbouwing van dit bestemmingsplan. Er zijn geen akoestische knelpunten en evenmin hoeven hogere grenswaarden te worden vastgesteld. Vanuit het aspect geluid bestaan er geen restricties voor het planvoornemen. Het oorspronkelijke akoestisch onderzoek is als bijlage bij de toelichting (Bijlage 2). beschikbaar.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, waaronder voor woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen.
Het planvoornemen betreft het planologisch-juridisch mogelijk maken van woningbouw. Het planvoornemen behoort vanwege de relatief beperkte omvang automatisch tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3%-grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven. De blootstelling aan luchtverontreiniging dient echter wel in kaart te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen.
Uitsnede kaart monitoringstool met rekenpunt en plangebied
Middels de NSL-Monitoringstool zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van het plangebied voor de jaren 2020 en 2030 bepaald. Het meest nabij gelegen rekenpunt is het rekenpunt nabij Meijelseweg 13 (100 meter vanaf het plangebied). De concentraties en een grafische weergave hiervan zijn in de navolgende figuren opgenomen. Uit de controle blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2020 en 2030 niet worden overschreden.
2019 | 2020 | 2030 | Maatgevende richtwaarde | ||||
NO2 | 16.48 | 15.489 | 11.101 | 40 | |||
PM10 | 19.518 | 19.33 | 16.131 | 32,5 | |||
PM2.5 | 11.515 | 11.78 | 9.061 | 25 |
Tabel: jaargemiddelde concentraties NO2, PM10, PM2.5 in µg/m3 rekenpunt Meijelseweg 13
Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij dient het aspect geurhinder, afkomstig van omliggende veehouderijen, te worden afgewogen ter toetsing van planontwikkelingen. Geur kan hinder veroorzaken in de leefomgeving. Wanneer deze hinder inderdaad ondervonden wordt, kan dit zelfs invloed hebben op de gezondheid. Het is derhalve zaak geurhinder zoveel mogelijk te beperken, door regels te stellen aan de uitstoot van geuremissies en afstanden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Gezien het vigerende beleid is het belangrijk onderscheid te maken tussen geurhinder uit de agrarische sector en industriële geurhinder (geurhinder van bedrijven die niet behoren tot de agrarische sector).
Het geurbeleid voor bedrijven in de agrarische sector is bepaald in de Wet geurhinder en veehouderij en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij. In deze wet worden normen gesteld voor de geurbelasting die een veehouderij (het dierenverblijf, niet de opslag van bijproducten e.d.) mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Deze belasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-stacks model). Dit geldt echter alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder emissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden.
Voor het vast te stellen wijzigingsplan is het van belang te onderbouwen dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatste van de beoogde ontwikkeling (toets op een goede ruimtelijke ordening o.b.v. van de kans op hinder vanwege geur uit stallen van de omliggende veehouderijen) en dat de rechten van de omliggende veehouders voldoende gerespecteerd worden (de zogenaamde toets om de omgekeerde werking).
Toets t.a.v. het woon- en leefklimaat
De gemeente Asten heeft een geurverordening vastgesteld waarin normen zijn opgenomen voor de voorgrondbelasting. Deze normen gelden in beginsel alleen voor de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning, als een veehouderij zich wil vestigen of als een veehouderij wil uitbreiden. Het gaat dan dus over de relatie tussen een bestaand geurgevoelig object en een ontwikkeling van de veehouderij. Dit heet ook wel de 'directe werking' of 'directe norm'. De gemeente heeft echter geen beleidsregel o.i.d. vastgesteld waarin is ingegaan op de wijze waarop de achtergrondbelasting (dus de geurbelasting van meerdere veehouderijen samen) beoordeeld moet worden bij het nemen van ruimtelijke besluiten. De gemeente heeft in haar geurverordening geen normen heeft opgenomen voor de achtergrondbelasting als toets voor een woon- en leefklimaat. Het bevoegd gezag kan de afweging maken in het kader van de onderhavige ruimtelijke procedure.
Uit het geuronderzoek van Pouderoyen Tonnaer (Bijlage 3) blijkt dat de ter plaatste van het plangebied sprake is van een achtergrondbelasting tussen de 9,7 en 10,6 Ou, wat in het kader van de beoordeling van het woon- en leefklimaat in de handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij is aangeduid als redelijk goed. In dit geuronderzoek is rekening gehouden met de bijgestelde (actuele) geuremissiefactoren, met name die voor de gecombineerde luchtwassers. De indicatieve achtergrondbelasting is berekend op basis van alle vergunde geuremissies van veehouderijen binnen 3 km van het plangebied. Het bronnenbestand is toegevoegd als bijlage bij het geurrapport.
In het gemeentelijk onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van de besluitvorming over de gemeentelijke geurverordening van Asten in 2016 (gebiedsvisie t.b.v. de geurverordening, 5 juli 2016), zijn als streefwaarden voor een acceptabele achtergrondbelasting 10 en 20 Ou aangemerkt respectievelijk voor woonkernen en voor het buitengebied. In het plangebied is sprake van een deels lagere dan 10 Ou achtergrondbelasting en deels hogere dan 10 Ou achtergrondbelasting. Een hogere achtergrondbelasting dan 10 ouE/m3 is in het kader van de planontwikkeling fase 3 aanvaardbaar. Vanwege de regels en normen die gelden t.a.v. de geurhinder (gemeentelijke geurnormen met betrekking tot de achtergrondbelasting, provinciale normen m.b.t. achtergrondbelasting) in combinatie met het geldende bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Asten, kan een verdere toename van de geurbelasting door ontwikkeling/vergroting van de omliggende veehouderijen worden uitgesloten. Zie hiervoor o.a. de geurgebiedsvisie Wet geurhinder en veehouderij gemeente Asten 2016 en de aanscherping van de gemeentelijke geurnormen door de gemeenteraad van Asten. Op basis van de prognose uit de geurgebiedsvisie 2016 wordt een daling van de geurbelasting verwacht.
Daarnaast blijkt uit het uitgevoerde onderzoek dat bij de omliggende veehouderijen sprake is van een overschrijding van de voorgrondnorm (individuele geurbelasting) uit de gemeentelijke geurverordening en/of een overschrijding van de cumulatieve nomen uit de provinciale (interim) omgevingsverordening. Vergroting van veehouderijen zal vanwege de overschrijding van geurnormen gepaard moeten gaan met een gelijkblijvende of afnemende geurbelasting op voor geurhinder gevoelige objecten. Ook eisen m.b.t. de maximale emissie van ammoniak per dierplaats (landelijke en provinciale eisen) en het beschermingsregime van de nabijgelegen Natura2000-gebieden, leiden er toe dat dat emissies uit veehouderijen in de loop van de tijd zullen afnemen. Dit zal zeer waarschijnlijk ook gepaard gaan met een afname van de geurbelasting.
In het geuronderzoek is tevens de situatie in de nabije toekomst in het kader van achtergrondbelasting in beeld gebracht, gebaseerd op actuele informatie over stoppende veehouders. Uit deze analyse blijkt dat in de nabije toekomst op basis van concrete aanvragen de geuremissie op 2 bedrijven afneemt. De achtergrond geurbelasting zal als gevolg van deze 2 concrete gevallen dalen. Voor het plangebied geldt dat achtergrondbelasting dan uitkomt op tussen 9,5 en 10,4 Ou. Een verdere afname van de achtergrondbelasting is dan ook aannemelijk.
De achtergrondbelasting (cumulatieve geurbelasting t.g.v. geur uit stallen van veehouderijen binnen 2 km van het plangebied) vormt daarom geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Toets op de omgekeerde werking
De gemeente Asten heeft in afwijking van de wettelijke normen in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) afwijkende voorgrondnormen vastgesteld in een gemeentelijke geurverordening. Voor het plangebied geldt de gemeentelijke voorgrondnorm van 5 OU. Aanvragen om een omgevingsvergunning van een veehouderij moeten getoetst worden aan de op dat moment geldende geurverordening en gemeentelijke voorgrondnorm. Zonder wijziging van de geurverordening geldt voor de woningen binnen het plangebied een voorgrondnorm van 5 Ou. Als de gemeente de woningen binnen het plangebied dezelfde bescherming tegen geurhinder wil geven als de woonkern Heusden dan zal daarvoor eerst de geurverordening gewijzigd moeten worden en gemotiveerd moeten worden in een geurgebiedsvisie, waarin ook de omgekeerde werking van het wijzigen van de gemeentelijke voorgrondnorm en mogelijke nadeelcompensatie onderzocht moet worden. Zolang geen nieuwe geurverordening is vastgesteld moet de gemeente ter plaatse van woningen in het plangebied toetsen aan de gemeentelijke voorgrondnorm van 5 OU.
De maximale voorgrondbelasting op de buitengrenzen van het plangebied is voor alle omliggende veehouderijen lager dan 5 Ou. Er is geen overlap van de 5 Ou contouren van omliggende veehouderijen met het plangebied. Het planvoornemen leidt niet tot aantasting van bestaande rechten van omliggende veehouderijen, omdat bestaande voor geurhinder gevoelige objecten (gelegen in het buitengebied of de bestaande bebouwde kom van Heusen) sterker bepalend zijn.
Bij ruimtelijke procedures t.a.v. uitbreiding van veehouderijen gelden rechtstreeks (direct) werkende provinciale regels voor veehouderijen ten aanzien van de achtergrondbelasting. Deze regels hebben tot doel de maximale cumulatieve geurbelasting ten gevolge van veehouderijen te beperken tot maximaal 12% en maximaal 20% in het buitengebied. Indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is, moet de veehouderij om te kunnen ontwikkelen maatregelen treffen die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert. Dit zijn direct werkende regels voor veehouderijen die willen ontwikkelen.
Er hoeft bij ruimtelijke besluiten voor woningbouw niet getoetst te worden aan deze rechtstreeks werkende regels voor veehouderijen in de provinciale verordening, dus ook niet ten aanzien van de omgekeerde werking. Voor het wijzigingsplan moet beoordeeld worden of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van onder andere de geurbelasting door veehouderijen. De gemeente Asten heeft in de geurgebiedsvisie van 5 juli 2016 streefwaarden opgenomen om de achtergrondbelasting te beoordelen in het kader van de beoordeling van de milieukwaliteit voor woonkernen en het buitengebied. De gemeenteraad heeft deze waarden niet in een beleidsregel bekrachtigd, maar deze worden als leidraad voor de beoordeling van de achtergrondbelasting in relatie tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gehanteerd. Deze leidraad wordt ook gebruikt bij ruimtelijke besluiten voor ontwikkeling van veehouderijen. Dat een veehouderij die wil ontwikkelen ook moet voldoen aan provinciale rechtstreeks werkende regels voor veehouderijen doet hier niets aan af.
Betekenis voor de voorgenomen ontwikkeling
Uit het uitgevoerde geuronderzoek blijkt dat het planvoornemen niet leidt tot extra beperkingen voor de ontwikkeling van veehouderijen in de omgeving. De achtergrondbelasting t.g.v. geur uit stallen van omliggende veehouderijen is voor een deel van het plangebied hoger dan de streefwaarde die is gehanteerd in het onderzoek t.b.v. de gemeentelijke geurverordening (de gemeente hanteert als leidraad de waarden voor de achtergrondbelasting i.r.t. een aanvaardbaar woon- en leefklimaat die vastgesteld zijn in de geurgebiedsvisie t.b.v. de gemeente geurverordening van 2016). In het kader van de beoordeling van het woon- en leefklimaat in de handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij is dit aangeduid als redelijk goed. Vanwege het belang van de voorgenomen ontwikkeling voor de volkshuisvesting, omdat er slechts sprake is van een beperkte overschrijding van de streefwaarde en omdat het zeer aannemelijk is dat de cumulatieve geurbelasting verder zal afnemen, is de achtergrondbelasting geur aan te merken als aanvaardbaar. Geur uit stallen van omliggende veehouderijen vormt dus geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
In de bijlage bij deze toelichting is een rapportage opgenomen (Bijlage 6) met een beoordeling van de gezondheidseffecten door endotoxinen uit veehouderijen en door geitenhouderijen. In deze paragraaf worden de belangrijkste bevindingen toegelicht. Ten gevolge van geur, luchtkwaliteit en geluid kunnen ook gezondheidseffecten optreden, echter deze milieu-aspecten worden in afzonderlijke paragrafen al toegelicht.
Het RIVM, Wageningen UR, IRAS en NIVEL hebben gezamenlijk het onderzoek "Veehouderij en Gezondheid van Omwonenden" (VGO I) uitgevoerd en in juli 2016 zijn de resultaten van dit onderzoek bekend gemaakt. In het VGO I is onderzocht of het wonen in de buurt van veehouderijen effect kan hebben op de gezondheid van de omwonenden. Aangetoond is dat mensen die rondom veehouderijen wonen minder astma en allergieën hebben, maar een verminderde longfunctie kunnen hebben.
In het vervolgonderzoek "Veehouderij en gezondheid omwonenden (aanvullende studies)" (VGO II) van juni 2017 worden de resultaten uit het VGO I bevestigd en een statistisch significante relatie gevonden tussen het wonen nabij een geitenhouderij (variërend van 1,5 tot 2 kilometer) en een verhoogd risico op het krijgen van longontsteking. Er zijn sterke aanwijzingen dat de emissies van fijnstof en endotoxine door pluimveehouderijen een rol spelen bij dit verhoogde risico.
Op 22 oktober 2018 is het deelrapport 'Longontsteking in de nabijheid van geiten- en pluimveehouderijen; actualisering van gegevens uit huisartsenpraktijken 2014-2016' aan de Tweede kamer aangeboden. De resultaten wijzen op een associatie tussen het wonen in nabijheid van een geitenhouderij en een verhoogd risico op longontsteking. Ten aanzien van pluimvee en andere diersoorten zijn geen consistente verbanden gevonden met longontsteking. Vanwege de onduidelijkheid rondom de causaliteit heeft het Ministerie van LNV opdracht gegeven tot deelonderzoeken (VGO III). Door de Covid-19 pandemie zijn de deelonderzoeken naar de gezondheidsrisico's van geitenhouderijen vertraagd. Deze onderzoeken zijn niet voor eind 2024 afgerond.
Tegelijk met het VGO-rapport is in juli 2016 het rapport 'Emissies van endotoxinen uit de veehouderij (fase 3a)' bekend gemaakt. Vooruitlopend op de ontwikkeling van een landelijk toetsingskader heeft het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid de 'Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0' (Toetsingskader endotoxinen) opgesteld. Uitgangspunt van het toetsingskader is de advieswaarde van de Gezondheidsraad van 30 EU/m3 voor endotoxinen. In het toetsingskader zijn afstanden bepaald die een te hoge blootstelling aan endotoxinen zullen voorkomen. Voor vleeskuikens, legkippen en vleesvarkens zijn afstandsgrafieken opgesteld, aan de hand waarvan op basis van de fijnstofemissie in kilogrammen per jaar kan worden bepaald welke afstand tot gevoelige objecten moet worden aangehouden. Naast de individuele contouren per bedrijf moet ook de cumulatie met andere bedrijven in de omgeving betrokken worden in de beoordeling. In het toetsingskader is niet voorzien in een berekeningswijze voor cumulatie, zodat uitgegaan moet worden van een kwalitatieve beoordeling.
Endotoxinen risicocontouren veehouderijen en indicatieve cumulatieve contouren (o.b.v. vergund PM10)
Betekenis voor de voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied ligt op ruime afstand van de individuele en indicatieve cumulatieve endotoxine- risicocontouren van veehouderijen. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het plangebied geen sprake is van gezondheidsrisico's ten gevolge van endotoxinen. Het aspect endotoxinen vormt geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling en omgekeerd ook niet voor de veehouderijen in de omgeving.
Op circa 735 meter vanaf het plangebied ligt het bestemmingsvlak van geitenhouderij Jannekes Hoeve aan de Polderweg 53. Uit de VGO-onderzoeken volgt dat binnen 1,5 tot 2 km van een geitenhouderij sprake is van een verhoogd risico op longontsteking, dat groter wordt naarmate de afstand tot de geitenhouderij kleiner wordt. Waarom iemand longontsteking krijgt is van veel factoren afhankelijk en er is nog te weinig bekend over de betekenis van geitenhouderijen nabij woningen. Het is niet mogelijk één veilige afstand tot deze geitenhouderij aan te geven. De Gezondheidsraad geeft aan dat hiervoor geen wetenschappelijke onderbouwing is. Zodra de onderzoeken duidelijkheid geven over de oorzaak van de extra gezondheidsrisico's bij geitenhouderijen kunnen specifieke maatregelen worden ingezet om het risico voor omwonenden te doen verminderen. Naar verwachting zijn de verschillende deelonderzoeken pas eind 2024 afgerond. Het onderzoek VGOIII geeft risicofactoren voor de afstand in stappen van 500 meter. Hieruit kan afgeleid worden dat buiten een afstand van 500 meter een sterke daling optreedt van het risico, die afvlakt op grotere afstand van een geitenhouderij.
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben als voorzorgsmaatregel besloten tot een bouwstop voor de geitenhouderij. De provincie is voornemens dit te verlengen tot de deelonderzoeken van VGOIII afgerond zijn (naar verwachting pas eind 2024). Het instellen van een bouwstop is een proportionele maatregel, maar een verbod op nieuwbouw van woningen in, met name de bebouwde kom en kernrandzones, binnen 2 km van een geitenbedrijf kan als niet-proportioneel worden aangemerkt. Als uit nieuwe (deel)onderzoeken zou blijken dat de gezondheidsrisico's groter zijn dan nu bekend is, zal een sanering van het geitenbedrijf eerder een proportionele maatregel zijn dan de sanering van (bestaande) woningen in de omgeving van het geitenbedrijf zoals in de bebouwde kom en kernrandzone van Heusden.
Geitenhouderijen zijn geen grote bronnen van emissies van fijn stof (PM10). Uit imissieberekeningen die de GGD heeft uitgevoerd blijkt dat de concentratie fijn stof binnen de eerste 200-300 meter al daalt tot het achtergrondniveau. De bijdrage van de geitenhouderij aan de fijn stof achtergrondconcentratie ter plaatse van het plangebied is, gezien de afstand van 735 meter en aanwezigheid van bestaande woningen tussen de geitenhouderij en het plangebied, te beschouwen als verwaarloosbaar.
Besmetting met Q-koorts vanuit een geitenbedrijf is door verplicht vaccineren en andere wettelijke verplichtingen binnen de geitenhouderij onwaarschijnlijk geworden. Q-koorts vormt geen (verhoogd) gezondheidsrisico voor omwonenden.
Bij ruimtelijke besluiten – moet altijd worden afgewogen of er sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'. Eén van de leidende principes van een goede ruimtelijke ordening is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat geborgd moet zijn. Het is aan het gemeentebestuur om bij de besluitvorming over ruimtelijke plannen een belangenafweging te maken (deze insteek staat verwoord in de memo “Verordening ruimte Noord-Brabant en geitenhouderijen”, opgesteld door het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid in opdracht van het BPO speerpunt Veehouderij, gepubliceerd op 17 oktober 2017).
Betekenis voor de voorgenomen ontwikkeling
Het aantal blootgestelden binnen 2 km van een geitenhouderij neemt door het woningbouwplan toe. Uit het VGO III onderzoek blijkt dat buiten een straal van 500 meter van een geitenhouderij aanzienlijk minder extra risico bestaat dan daarbinnen. De deelonderzoeken van VGO III naar geitenhouderijen zijn vanwege de Covid-pandemie dusdanig vertraagd (geen resultaten voor eind 2024) dat het uit voorzorg op slot houden van de mogelijkheden voor woningbouw op deze planlocatie de woningbouwbehoefte onevenredig in de weg staat. Het is aan het gemeentebestuur om bij de besluitvorming over het bestemmingsplan een belangenafweging te maken ten aanzien van de geitenhouderij in relatie tot woningbouw.
Gelet op de afstand tot een geitenhouderij van circa 735 m, de ligging van het plangebied en de beperkte omvang is de verhoging van het risico op longontsteking door de toename van het aantal mensen dat blootgesteld wordt ten gevolge van het woningbouwplan relatief klein. Het bestemmingsplan biedt geen planologisch kader voor kwetsbare groepen. Verder zijn er geen andere verhoogde gezondheidsrisico's voor het plangebied door geitenhouderij. Door het provinciale verbod op uitbreiding en oprichting van geitenhouderijen is een toename van het blootstellingsrisico in het plangebied door bedrijfsontwikkeling van geitenhouderijen in ieder geval niet mogelijk.
Daarnaast is er sprake van een woningbouwopgave. Het kunnen blijven wonen in de eigen omgeving wordt ook als een belangrijk onderdeel van positieve gezondheid gezien. Een verbod op woningbouw binnen 2 km van een geitenbedrijf kan, zeker in aansluiting met bestaande woningen / woonwijken, als niet-proportioneel aangemerkt worden. Als uit nieuwe onderzoeken zou blijken dat de gezondheidsrisico's groter zijn dan nu bekend is, zal een sanering van het geitenbedrijf eerder een proportionele maatregel zijn dan de sanering van (bestaande) woningen in de omgeving van het geitenbedrijf.
In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:
Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:
Voor de eerste doelstelling is het begrip plaatsgebonden risico (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6, die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.
Bij de realisatie van de tweede doelstelling staat het begrip groepsrisico (GR) centraal. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen.
Op grond van artikel 13 BEVI dient het bevoegd gezag bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico uit te voeren. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen op basis van respectievelijk het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB).
In de directe omgeving van het bedrijventerrein zijn geen bronnen in de zin van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) aanwezig. Op grotere afstand zijn wel enkele bedrijven met dergelijke bronnen aanwezig. De risicocontouren hiervan beperken zich echter tot de grens van de desbetreffende bedrijfspercelen en zijn derhalve niet van invloed op het plangebied.
Transport van gevaarlijke stoffen over één van de wegen of wateren door en/of langs het plangebied vindt niet plaats.
Transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen door en/of langs het plangebied vindt niet plaats. De meest nabij gelegen buisleiding betreft een hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie langs de Zuid-Willemsvaart, op ca. 2 km afstand van het plangebied. Gelet op deze afstand vormt de aanwezigheid van deze buisleiding geen belemmering voor het planvoornemen.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 heeft de status van een structuurvisie en is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Met dit Nationaal Waterplan zet het Rijk een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Het Rijk streeft naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.
De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving. Iedereen neemt zijn eigen verantwoordelijkheid om samen te komen tot een waterrobuuste ruimtelijke inrichting, het beperken van overlast en rampen en het verstandig handelen in extreme situaties.
De Waterwet regelt de leggerplicht voor alle waterstaatswerken. Om goed te functioneren moeten waterstaatswerken voldoen aan de norm uit de legger. De eerste Legger rijkswaterstaatswerken is vastgesteld in 2012. In oktober 2014 is de Legger geactualiseerd. De Legger bestaat uit een formeel besluit en digitale geografische datasystemen. Beheerders, vergunningverleners en toezichthouders zijn de vaste gebruikers van deze Legger, maar de Legger is voor iedereen toegankelijk. In Asten geldt de legger voor de Zuid-Willemsvaart.
Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Vigerend is het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) 2016-2021. Het PMWP is een kaderstellende nota die op hoofdlijnen weergeeft wat de beleidsdoelen en voorgestelde aanpak zijn. De doelen van het PMWP zijn:
In het Waterbeheerplan 2016 - 2021 ‘Werken met water voor nu en later’ staan de doelen van waterschap Aa en Maas beschreven en hoe zij die doelstellingen gaan halen. De doelen en maatregelen waar het waterschap voor staat en gaat, zijn onderverdeeld in vier programma’s:
De Keur Waterschap Aa en Maas 2015 is een aanvulling op regels uit de Waterwet en is van toepassing op de rivieren, beken, sloten, grondwater en waterkeringen die in beheer zijn bij het waterschap, maar ook op alle sloten en watergangen die eigendom zijn van anderen (o.a. gemeenten, agrariërs en tuinders). De voorschriften in de Waterwet en de Keur geven aan wat wel en niet mag en welke plichten er zijn. Denk aan activiteiten zoals het lozen in oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater, het dempen van een sloot of het plaatsen van een duiker of brug.
Net zoals het Rijk heeft ook het waterschap een legger vastgesteld. De legger geeft het waterschap én derden een overzicht van:
De legger wordt jaarlijks geüpdatet, omdat het watersysteem en de kunstwerken aan verandering onderhevig zijn. Bijvoorbeeld door het afgeven van vergunningen of veranderingen die voortkomen uit projecten.
De watertoets bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen vallen, bewaakt de waterkwaliteit en waterkwantiteit. Het doel van een watertoets is de waterbelangen evenwichtig laten meewegen in het planvormingsproces.
Hierbij wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Het waterschap hanteert een aantal uitgangspunten bij de watertoets. De desbetreffende uitgangspunten zijn hieronder weergegeven:
Het beleid van de gemeente Asten sluit aan op het landelijke-, provinciale- en waterschapsbeleid en is weergegeven in het Gemeentelijk RioleringsPlan (GRP) 2018-2020. Via dit GRP geeft de gemeente invulling aan de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater.
Voor de waterhuishouding is gekeken naar het totale plan Heusden Oost. Hiervoor is het 'Waterhuishoudkundig plan Heusden-Oost' (Arcadis, 2013) opgesteld. Op basis van dit plan zijn fase 1 en fase 2 gerealiseerd. Ook voor fase 3 blijft dit plan het uitgangspunt voor de waterhuishouding, waarbij wordt gekeken naar de concrete stedenbouwkundige uitwerking van het planvoornemen.
Afvalwater van fase 3 wordt gescheiden afgevoerd naar het rioolgemaal van fase 1 gelegen op de hoek Dreef-Korenveld. Hemelwater wordt geborgen in open waterbergingsvoorzieningen (wadi's), die na een bui weer droogvallen.
Op grond van het beleid van de gemeente Asten en waterschap Aa en Maas dient in het plangebied een waterbergingsvoorziening gerealiseerd te worden die 60 mm neerslag per vierkante meter verhard oppervlak kan bergen.
Voor fase 3 gelden de volgende oppervlaktes (m2) op basis van het stedenbouwkundige plan voor deze fase:
woonpercelen (57) | 12330 x 65% | 8014 |
patio percelen (10) | 2326 x 100% | 2326 |
wegen | 3405 | |
parkeren | 972 | |
trottoir | 2006 | |
totaal | 16724 |
In totaal dient er op grond van de geprojecteerde verharding van fase 3 (16.724 m2) een waterbergingsvoorziening van ca. 1005 m3 te worden gerealiseerd. Om dit te realiseren worden de bestaande waterbergingsvoorzieningen (wadi's) die parallel lopen aan de Rogge verlengd richting het zuiden en worden de wadi's in verbinding gesteld met het perceel ten oosten van Snepweg 4 om zo voldoende waterberging te creëren voor het gehele plangebied. Een en ander conform het waterplan voor Heusden Oost dat in fase 1 en 2 nader is uitgewerkt. Dit om de wijk waterrobuuster en klimaatbestendiger te realiseren.
Voor voorgaande fases en de totale ontwikkeling Heusden Oost zijn de oppervlakteverhardingen bepaald. Hierbij is gekeken naar het werkelijk verharde percentage van de percelen in fase 1. Uitgangspunt is dat het dak, de oprit en 25% van de tuin verhard zijn en afwatert naar het hemelwaterriool. De vrijstaande woningen hebben een verhardingspercentage van 50% tot 60%, terwijl de overige kavels uitkomen op een verhardingspercentage van 65%. Veiligheidshalve wordt voor het bepalen van de waterbergingsvoorziening gerekend met een verhardingspercentage van de percelen van 65%. Op basis van dit ontwerp wordt er in Heusden Oost in totaal 48.120m2 verhard oppervlak aangelegd. In fase 1 en 2 is dit in totaal 30.612m2 verhard oppervlak (zie onderstaande tabel). In het waterplan voor Heusden Oost is destijds voor fase 3 rekening gehouden met een verhard oppervlak van 17.509 m3. Op basis van het huidige stedenbouwkundige plan kan worden geconcludeerd dat dit (16.724 m2) passend is binnen destijds gestelde oppervlakte.
Tabel: totale wateropgave Heusden Oost
In het plangebied dient een waterbergingsvoorziening gerealiseerd te worden die 60 mm neerslag per vierkante meter verhard oppervlak kan bergen. In totaal dient er een waterbergingsvoorziening van ca. 2890 m3 gerealiseerd te worden. Voor fase 1 en 2 is eerder rekening gehouden met een waterberging van ca. 1840 m3. Voor fase 3 resteert derhalve op basis van het waterplan een opgave van 1050 m3.
De wateropgave zoals die nu volgt uit het stedenbouwkundige plan voor fase betreft 1005 m3. Daarmee voorziet het waterplan voor de totale ontwikkeling van Heusden Oost met 2890 m3 waterbergingsvoorzieningen in voldoende waterberging.
Voor fase 1 en 2 is het waterplan aangepast, zodat voldoende waterberging kan worden gerealiseerd. De bestaande waterbergingsvoorzieningen (wadi's) van fase 1 zijn naar het zuiden toe uitgebreid. De wadi ten oosten van de Rogge zijn naar het zuiden doorgetrokken. Na de ingebruikname van fase 1 is gebleken dat het water in de wadi's te lang blijft staan. Om dit te voorkomen is er een vertraagde afvoer gerealiseerd op de A-watergang langs de Patrijsweg. De vertraagde afvoer bestaat uit een afvoerbuis met een doorsnede van 4 cm vanuit het hemelwaterriool op de watergang. Ook het principe van de exfiltratieputten bij de woningen wordt losgelaten. Alhoewel dit de belevingswaarde van het water vergroot en eventuele foutaansluitingen op het hemelwaterriool zichtbaar zijn, worden de woningen toch rechtstreeks aangesloten op het hemelwaterriool. Bij toepassing van de exfiltratieputten is het namelijk niet mogelijk om hemelwater in de achtertuin af te voeren naar het hemelwaterriool. Hierdoor is de kans groot dat het hemelwater van de achtertuin wordt aangesloten op het vuilwaterriool, wat niet is toegestaan.
In fase 3 worden de wadi's ten oosten van de Rogge naar het zuiden doorgetrokken. Dit betekent dat in fase 3 de wadi's worden doorgetrokken, zodat er 1 lange wadi ontstaat langs de Rogge. Voor het doortrekken van de wadi's is circa 1670 m2 beschikbaar.
Deze wadi's zullen in verbinding staan met het perceel ten oosten van Snepweg 4 om zo voldoende waterberging te creëren voor het gehele plangebied.
Voor fase 3 geldt dat voor een groot gedeelte van het plangebied sprake is van een GHG van 60-80 cm onder maaiveld. Op basis van de voorziene ruimte binnen het plangebied voor wadi's dient in ieder geval ten oosten van Snepweg 4 een hemelwatervoorziening te worden gerealiseerd. De omvang van deze hemelwatervoorziening is afhankelijk van de technische uitvoering van de wadi's binnen het plangebied. Bij een diepte van 30 a 50 cm bergingscapaciteit in de wadi's kan binnen het plangebied 500 a 840 m3 worden geborgen. Daarmee resteert een wateropgave tussen 175 a 505 m3 ten oosten van Snepweg 4. Het perceel ten oosten van Snepweg 4 is ruim 1,5 ha. Daarmee is voldoende ruimte beschikbaar voor de waterberging van heusden Oost fase 3. De hemelwatervoorziening zal nog nader worden uitgewerkt tijdens de civieltechnische uitwerking van het plan.
Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen niet leidt tot waterproblemen en dat het kan worden voldaan aan de bergingsopgave.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard. Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van het voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Ter plekke van de planlocatie geldt op grond van het bestemmingsplan 'Asten Archeologie 2012' de dubbelbestemming 'Waarde - geen archeologische waarde'. Deze dubbelbestemming is opgenomen op gronden waar op grond van de archeologische beleidskaart van de gemeente Asten geen archeologische waarden te verwachten zijn. Voor de gebieden met de aanduiding 'Waarde - geen archeologische waarde' gelden geen nadere regels ten behoeve van de bescherming van archeologische monumenten.
Vanwege artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in het plangebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het kader van het planvoornemen.
Voor Noord-Brabant is een provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart uit 2010 beschikbaar, die in 2016 is herzien.
Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant
Van die kaart kan worden afgeleid dat het plangebied deel uitmaakt van het Cultuurhistorisch Landschap 'De Peelrand'. Regio Peelrand is een zwak golvend dekzandlandschap dat als een hoefijzer rond het voormalige veengebied van de Peel ligt. Dit landschap bestaat uit een ring van middeleeuwse dorpen op enige afstand van het voormalige veengebied van De Peel. Binnen dit gebied ligt een aantal cultuurhistorische landschappen van provinciaal belang.
Op de CHW zijn de Patrijsweg en de Meijelseweg aangeduid als onderdeel van de ‘historische geografie van redelijk hoge waarde’. Het planvoornemen grenst niet direct aan deze wegen en heeft dan ook geen consequenties voor het tracé daarvan. Er zijn verder geen specifieke cultuurhistorische waarden binnen c.q. grenzend aan het plangebied aanwezig. De CHW duidt het plangebied en een groot deel van de omgeving daarvan aan als‘archeologisch landschap’. In de vorige paragraaf is reeds op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en de ontbrekende noodzaak van het nu nog uitvoeren van onderzoek ingegaan.
De Wet natuurbescherming vormt in Nederland het wettelijke kadervoor zowel de gebiedsbescherming als de soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming gaat het om aangewezen natuurgebieden en bij soortenbescherming gaat het om de bescherming van vogels en andere diersoorten en planten.
De Wet natuurbescherming vormt in Nederland het wettelijke kader voor de bescherming van Natura2000-gebieden. De wet bepaalt dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura2000-gebied kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning.
Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Beoordeling effecten
Het plangebied is niet gelegen in of nabij het NNN en een Natura2000-gebied. Voor het geldended plan is ook gekeken naar en onderzoek gedaan naarde effecten van het planvoornemen op Natura 2000- gebieden en gebieden, die onderdeel zijn van de ‘Ecologische hoofdstructuur’ (EHS, tegenwoordig Natuurnetwerk Brabant).
De locatie niet gelegen in de directe nabijheid het Natuur Netwerk Nederland dan wel houtopstanden. De meest nabijgelegen gebieden liggen op meer dan 300 meter afstand. De voorgenomen plannen hebben door de relatief grote afstand en de kleinschalige aard van de werkzaamheden geen (significant) negatief effect op de kernkwaliteiten van het NNN. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van NNB of overige natuurgebieden of bestemmingen.
Gezien de afstand van ongeveer 3 km tussen het plangebied en het Natura 2000 gebied De Groote Peel in relatie met de aard en omvang van het planvoornemen heeft het planvoornemen gelet op de instandhoudingsdoelstellingen geen direct effect op het Natura 2000 gebied De Groote Peel. Er is geen sprake van verstoring door licht, trilling, optische verstoring of verstoring door mechanische effecten.
Gezien de invulling van het plangebied op basis van het planvoornemen, de afstand van het plangebied ten opzichte van de omliggende Natura 2000-gebieden en de uitspraak van de Raad van State, met betrekking tot het voormalige PAS-beoordelingskader, dient er een stikstofberekening uitgevoerd te worden. In dit kader is door Pouderoyen Tonnaer een stikstofnotitie met berekeningen opgesteld welke is opgenomen als Bijlage 4.
In de stikstofnotitie is onderzocht of er ten gevolge van het aspect stikstof sprake is van significant nadelige effecten voor Natura 2000-gebieden. Er is daarbij gekeken naar zowel de aanlegfase als de gebruiksfase. Uit de stikstofberekeningen uitgevoerd met AERIUS Calculator versie 2020 blijkt dat zowel in de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura2000 gebieden. Op voorhand kunnen negatieve effecten ten gevolge van stikstof voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Een passende beoordeling is niet vereist. Ten aanzien van stikstof is er geen aanleiding een Wnb-vergunning aan te vragen of een verklaring van geen bedenkingen aan te vragen.
De bescherming van plant- en diersoorten is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Om kwetsbare soorten te beschermen bevat de Wnb enkele verbodsbepalingen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren, en het beschadigen van voorplantings- of rustplaatsen. Dit houdt concreet in, dat voor bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen zoals het verwijderen van bebouwing en beplanting en het bouwen dient te worden vastgesteld of daarin, of in de directe nabijheid beschermde soorten aanwezig zijn.
Bij de voorbereiding van het geldende bestemmingsplan is reeds onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat nader onderzoek of een ontheffing niet nodig zijn. In de tussenliggende periode is het plangebied steeds ingezaaid geweest met gras en in gebruik geweest als grasland. Doordat dit grasland met enige regelmaat wordt gemaaid, mag aangenomen worden dat zich ter plaatse geen nieuwe te beschermen soorten hebben gevestigd of ontwikkeld. De conclusie van het onderzoek en onderstaande aanbevelingen zijn derhalve nog steeds actueel.
Beschermde broedvogels kunnen in het gebied voorkomen tussen de aanwezige vegetatie en in de bomen. Daarom is het van groot belang met het broedseizoen van deze beschermde vogelsoorten rekening te houden. Dit betekent dat maatregelen waarbij broedvogels kunnen worden verstoord buiten het broedseizoen moeten plaatsvinden om verstoring te voorkomen. De kans dat er helemaal geen vogels broeden is namelijk klein. LNV geeft als richtlijn voor het broedseizoen de periode half maart tot half juni. Algemeen wordt aangehouden dat het broedseizoen van de meeste vogels loopt van half maart tot half juli. Om rekening te houden met een klein aantal soorten die eerder of later broeden wordt aangeraden tussen half februari en eind augustus géén maatregelen te treffen. Indien besloten wordt ertoe overte gaan om het gebied vóór de broedtijd kaal te maken en vervolgens in de broedtijd door te werken, is het van belang ervoor te waken, dat er zich in de nieuwe kale situatie geen nieuwe broedgevallen voordoen zolang er nog maatregelen moeten worden uitgevoerd. Sluit de aanwezigheid van nesten uit tijdens alle fasen van de werkzaamheden.
Te allen tijde geldt dat er een algemene zorgplicht van toepassing is. Dit houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk zijn met betrekking tot de voorgenomen ingreep en die mogelijk nadelig zijn voor de in en om het plangebied voorkomende flora en fauna, achterwege moet blijven.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de woningbouw locatie Heusden-Oost. In het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan is tevens voorzien in de verkeerskundige ontsluiting van de verschillende fases via de Snepweg. Fase 3 sluit aan bij de verkaveling- en infrastructuur van het oorspronkelijke verkeerskundige onstluiting en zoals uitgewerkt in fase 1 en fase 2. Vanuit fase 2 zijn er verschillende aansluitingsmogelijkheden voor autoverkeer mogelijk. Om het aantal verkeersbewegingen binnen de ontwikkeling te beperken wordt een minimaal aantal aansluitingen gecreëerd voor autoverkeer aan de uiteindes van het plangebied. Voor langzaam- en fietsverkeer worden meerdere aansluitingen en routes gecreëerd om het gebruik van deze modaliteiten te bevorderen.
Ten behoeve van de woningbouwontwikkeling in de 3e fase van Heusden Oost is ook een parkeerbalans opgesteld. In deze parkeerbalans is op basis van de gemeentelijke Nota Parkeernormen de totale behoefte aan parkeerplaatsen bepaald. Vervolgens is bekeken hoe in deze behoefte op eigen terrein bij de woningen en in openbaar gebied kan worden voorzien.
Uit deze parkeerbalans blijkt een totale behoefte van 82 parkeerplaatsen. Op eigen terrein kunnen er daarvan 32 gerealiseerd worden bij de te realiseren woningen. In openbaar gebied moeten dan nog 50 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. In het ontwerp voor de inrichting van het openbaar gebied zijn deze parkeerplaatsen ingetekend. Daarmee zijn binnen het plangebied voldoende parkeerplaatsen aanwezig om in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien.
Duurzame ontwikkeling is te zien als een ontwikkelingsproces, waarbij gestreefd wordt naar het tot stand brengen van een duurzame samenleving. Dit gebeurt door in alle stadia van een planproces kansen en mogelijkheden te benutten voor het realiseren van een hoge ruimtelijke kwaliteit in combinatie met een zo laag mogelijke milieubelasting, en deze in de tijd weten te handhaven, zodat ook toekomstige generaties daarin delen. Ook de gemeente Asten heeft in haar beleidsdoelstellingen duurzaamheid opgenomen en wenst deze structureel in ontwikkelingsplannen op te nemen.
Met het planvoornemen wordt aangesloten bij voorgaande uitgangspunt. Bij de verdere uitwerking van de plannen voor de woningbouw en de inrichting van de openbare ruimte zal duurzaamheid een belangrijk item zijn. Bij de bouw van de nieuwe woningen en de inrichting van de openbare ruimte van het woongebied zalzoveel mogelijk gebruikt worden gemaakt van duurzame materialen en technieken. Uit voorgaande paragrafen blijkt dat de fysieke aspecten de uitvoer van het planvoornemen niet in de weg staan.
In de Wet milieubeheer (Wm) en het bijbehorende Besluit m.e.r. zijn activiteiten genoemd waarvoor een milieueffectrapportage (MER) dient te worden opgesteld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in activiteiten waarvoor een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht) en activiteiten waarvoor het bevoegd gezag dient te beoordelen of een m.e.r.-procedure al dan niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht).
De beoogde ontwikkeling komt in de lijst C van de bijlage van het Besluit m.e.r. niet als activiteit voor. Met betrekking tot de ontwikkeling is in onderdeel D (11.2) van de bijlage van het Besluit milieueffectrapport (Besluit m.e.r.) het volgende opgenomen: "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen." De voorgenomen ontwikkeling ligt ver onder de drempelwaarde die is opgenomen in kolom 2, namelijk een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Er is voor de activiteit derhalve geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Er dient wel een vormvrije m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd.
De wettelijke regeling voor de m.e.r.-beoordeling gaat uit van het principe 'nee, tenzij': een m.e.r.-procedure is alleen nodig als er sprake is van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu'. Op grond van de Wm houdt het bevoegd gezag bij haar besluit rekening met de omstandigheden zoals aangegeven in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, te weten:
Ten behoeve van het planvoornemen is een vormvrije m.e.r.- beoordeling uitgevoerd. Daartoe is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. Deze is als Bijlage 5 bij deze toelichting toegevoegd.
De effecten van de planontwikkeling zijn nader onderbouwd in hoofdstuk 4 van de toelichting op het wijzigingsplan en bekrachtigd in diverse onderzoeken die onderdeel uitmaken van die toelichting op het wijzigingsplan. Uit de onderzoeken blijkt dat de locatie milieukundig geschikt is om te worden ontwikkeld tot een woongebied. Een goed een woon- en leefklimaat kan binnen de nieuwe woningen worden gerealiseerd. Daarnaast wijzen de onderzoeken uit dat als gevolg van de ontwikkeling sprake is van een acceptabele belasting op de omgeving. De ontwikkeling is derhalve ruimtelijk aanvaardbaar. Geconcludeerd wordt dat de effecten van de planontwikkelingen geen aanleiding geven tot het uitvoeren van een m.e.r.
Op basis van de onderbouwingen in de voorgaande paragrafen mag geconcludeerd worden dat vanuit milieuaspecten geen belemmeringen bestaan tegen het planvoornemen. Ook is het niet noodzakelijk voorwaarden aan de voorziene ontwikkeling te verbinden.
Met het voorliggende wijzigingsplan wordt een planologisch-juridische regeling gegeven voor de ontwikkeling van het woongebied Heusden-Oost fase 3. Hiervoor is op grond van de eisen die voortvloeien uit de wijzigingsbevoegdheid aansluiting gezocht bij de regelingen uit het geldend bestemmingsplan 'Heusden Komgebied 2011'. Daarbij is tevens rekening gehouden met eventuele wijzigingen die door opvolgende veegplannen en bestemmingsplan 'Asten Parapluplan Wonen' zijn aangebracht. De opzet van de planregels sluit aan bij de wettelijk voorgeschreven Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Voor de opbouw van een bestemmingsplan is een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden gebruik gemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.
De hoofdstukindeling van de regels bestaat uit:
De verbeelding is een digitale kaart opgebouwd uit (dubbel)bestemmingen (in kleurvlakken) en aanduidingen. De bestemming wordt voornamelijk ingegeven door de gewenste mogelijkheden in het plan met als randvoorwaarde een goede ruimtelijke ordening. De dubbelbestemmingen overlappen bestemmingen en geven eigen aanvullende regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. Aanduidingen worden ten slotte gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties voor het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.
De verbeelding moet voldoen aan de landelijke standaarden (SVBP). In deze standaarden zijn afspraken vastgelegd over standaardbestemmingen en de weergave van bestemmingen en aanduidingen (zoals kleurgebruik, lijnen/vlakken, etc.).
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan Heusden Komgebied 2011, wijziging Heusden Oost fase 3’ zijn opgebouwd conform de door de SVBP2012 voorgeschreven systematiek en zijn gebaseerd op de regels van het geldend bestemmingsplan 'Heusden Komgebied 2011'. De planregels sluiten aan bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). De regels omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.
De regels zijn conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), welke als bijlage onderdeel uitmaakt van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) opgebouwd en bevatten allereerst begripsomschrijvingen en meetvoorschriften om respectievelijk interpretatie- en meetverschillen uit te sluiten (hoofdstuk 1). Vervolgens zijn in hoofdstuk 2 de regels voor de afzonderlijke bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen, waarbij voor elke bestemming is voorzien in een apart artikel. Voor zover behoefte bestaat aan het opnemen van regels die niet zijn gebonden aan een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele dan wel een gedeelte van het plangebied, dan zijn de betreffende regels opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels. Indien de betreffende regels betrekking hebben op slechts een gedeelte van het plangebied, dan wordt dat op de verbeelding aangegeven door middel van een zogenoemde gebiedsaanduiding.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
De bestemmingsregels zijn in beginsel steeds op dezelfde manier opgebouwd:
Hoe gronden met een bepaalde bestemming mogen worden gebruikt is primair beschreven in de bestemmingsomschrijving. Eventuele aanvullingen of uitzonderingen zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels. De bouwregels bevatten de regels ten aanzien van de mogelijkheden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde op te richten. Zowel ten aanzien van gebruik als bouwen geldt dat binnen een bepaalde marge kan worden voorzien in mogelijkheden om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Deze mogelijkheden zijn opgenomen onder respectievelijk 'Afwijken van de bouwregels' en 'Afwijken van de gebruiksregels'.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat wanneer bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Met de algemene bouwregels wordt de bouw van bepaalde bouwwerken geregeld, die zijn toegestaan (of uitgesloten) binnen alle bestemmingen, voor zover daar per bestemming geen specifieke bouwregels voor zijn opgesteld.
Algemene gebruiksregels
In deze bepaling wordt aangegeven wat in ieder geval onder strijdig gebruik wordt verstaan. De specifieke gebruiksregel, zoals deze kan worden opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen, is aanvullend op deze algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan.
Algemene procedureregels
In de algemene procedureregels zijn de regels opgenomen die gelden bij toepassing van nadere eisen, die die kunnen worden gesteld op grond van dit plan.
Overige regels
In dit sublid is geregeld dat bij bouwen en functiewijziging dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor parkeren en laden en lossen. Daarnaast worden er voorrangsregels gegeven voor (dubbel)bestemmingen en aanduidingen.
De overgangs- en slotregels bevatten bepalingen over het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het bestemmingsplan.
In het geval van een aangewezen bouwplan conform artikel 6.2.1 Bro, waarvan met de ontwikkeling van en woningbouwlocatie en de daarmee gepaard gaande oprichting van gebouwen sprake is, dient een exploitatieplan opgesteld te worden. Hiervan kan worden afgezien indien kostenverhaal anderszins verzekerd is.
De aanleiding tot het opstellen van dit bestemmingsplan ligt bij de gemeente Asten zelf. De gemeente heeft alle gronden binnen het plangebied in eigendom en is de enige ontwikkelende partij. Er is derhalve geen sprake van kostenverhaal. Het opstellen van een exploitatieplan kan achterwege blijven.
De kosten voor de planontwikkeling zijn voor rekening van de gemeente Asten. De kosten zullen worden gedekt door de inkomsten, die ontstaan door de uitgifte van de kavels voor woningbouw.
Op grond van artikel 6.1 Wro kennen Burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden ten gevolge van onder meer een wijziging van het bestemmingsplan, op aanvraag een tegemoetkoming in die schade toe. Daarbij geldt dat het moet gaan om schade die redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en die niet reeds voldoende anderszins is verzekerd.
Naar verwachting zal in onderhavig geval geen sprake zijn van planschade. Bij het opstellen van het geldende bestemmingsplan is van geen overwegende bezwaren tegen de ontwikkeling van het woongebied Heusden Oost gebleken. In dit plan was al de wijzigingsmogelijkheid voor woningbouw binnen het plangebied opgenomen, op basis waarvan voorliggend wijzigingsplan is opgesteld
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.
Naast de financiële uitvoerbaarheid van het planvoornemen is het ook belangrijk dat het plan maatschappelijke uitvoerbaar is. Gezien het feit dat er in Heusden onvoldoende woningbouwcapaciteit beschikbaar is om in de behoefte voor de komende jaren te voorzien, mag verwacht worden dat er weinig bezwaren tegen het planvoornemen zullen bestaan. Bovendien is door middel van de toelichting bij dit wijzigingsplan aangetoond dat het planvoornemen geen negatieve invloed heeft op de waarden en kwaliteiten van de omgeving.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project voor nu en in de toekomst voldoende is aangetoond.
Bij het wijzigen van een vigerend bestemmingsplan ingevolge een in de regels van dat plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, waarvan in onderhavig geval sprake is, worden de procedureregels van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening in acht genomen.
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan (of wijzigingsplan), waar nodig, overleg plegen met andere betrokken overheden en overheidsdiensten, zoals naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
In dit kader is het voorontwerpwijzigingsplan door de gemeente aangemeld bij de provincie Noord-Brabant en het waterschap Aa en Maas. De Nota van vooroverleg is als Bijlage 7 bij deze toelichting toegevoegd.
Het ontwerp-wijzigingsplan “Heusden Komgebied 2011, wijziging Heusden Oost fase 3” heeft met ingang van 1 oktober 2021 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. Parallel hieraan is ook de mogelijkheid tot inspraak geboden tegen het voornemen van de gemeente Asten om een verzoek tot herbegrenzing van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV) in te dienen bij de provincie Noord-Brabant.
Gedurende de periode van terinzagelegging zijn tegen zowel het ontwerp-wijzigingsplan als het voornemen tot indiening van een verzoeken om herbegrenzing van de IOV schriftelijke zienswijzen ingediend. Er zijn geen mondelinge zienswijzen ingediend.
Gelet op de inhoud van de ontvangen zienswijzen en de raakvakken c.q. overlap tussen deze zienswijzen, zijn de zienswijzen zo veel als mogelijk thematisch beantwoord in de Nota van zienswijzen. Deze Nota van zienswijze is als Bijlage 9 bij deze toelichting toegevoegd. Naar aanleiding van de zienswijzen is het plan aangepast op de volgende onderdelen:
Daarnaast is de aanduiding 'Overige zone - in Interim omgevingsverordening toe te voegen Verstedelijking Afweegbaar' van de verbeelding afgehaald en tevens uit de planregels geschrapt, omdat de GS positief heeft besloten op het verzoek tot herbegrenzing van de Interim omgevingsverordening. Deze zone is niet langer van toepassing.
Tenslotte is het plan ambtelijk gewijzigd door één bouwvlak voor 8 woningen te splitsen in twee bouwvlakken binnen hetzelfde bestemmingsvlak wonen. Deze wijzing leidt tot meer verdichting en dus tot meer woningen, namelijk tot totaal 67 woningen. Hierdoor ontstaat een beter benutbare ruimte voor betaalbare starterswoningen. Dit is een nadrukkelijk wens waar de gemeente invulling aan wil geven.