direct naar inhoud van 3.2 Provinciaal beleid
Plan: Asten Dijkstraat 61 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0743.BP02012008-VS01

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie

Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie RO 2010 vastgesteld.
De structuurvisie beschrijft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid. Ook is hierin opgenomen hoe op hoofdlijnen het beleid wordt uitgevoerd. De uitwerking van het beleid is opgenomen in de Verordening ruimte. De structuurvisie bevat de visie op het provinciaal ruimtelijk beleid, geeft een overzicht van provinciale belangen en benoemt de hoofdlijnen van beleid. Het bestaande Streekplan 2002 vormt hiervoor de basis. Beleidsinhoudelijke wijzigingen ten opzichte van het huidige streekplan vloeien voort uit nieuwe wetgeving en bestuurlijke besluitvorming.

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant blijft als hoofddoel houden: 'zorgvuldiger omgaan met de Brabantse ruimte'. De provincie streeft ernaar om de economische, ecologische en sociaal-culturele kwaliteiten meer met elkaar in balans te brengen, zodat het voor iedereen prettig wonen, werken en recreëren is in Noord-Brabant. Om het hoofddoel te kunnen bereiken, heeft de provincie Noord-Brabant vijf leidende principes geformuleerd voor het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2025:

o meer aandacht voor de onderste lagen: het watersysteem, de bodemtypologie en de geomorfologie en de infrastructuur;

o zuinig ruimtegebruik;

o concentratie van verstedelijking: inbreiden, herstructureren en intensiveren;

o zonering van het buitengebied;

o grensoverschrijdend denken en handelen.

De locatie Dijkstraat 61 ligt op de structurenkaart binnen het accentgebied agrarische ontwikkeling en het zoekgebied verstedenlijking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02012008-VS01_0003.jpg"

Figuur: uitsnede uit kaart Structuurvisie

Vanuit provinciaal perspectief zijn op de structurenkaart gebieden aangegeven waar de provincie ruimte en kansen ziet om de agrarische productiestructuur te verduurzamen en te versterken. Het accentgebied agrarische ontwikkeling is hier aangegeven omdat deze gebieden worden gekenmerkt door mogelijkheden voor een meer dominante positie van de hier aanwezige landbouwsectoren. In deze gebieden ziet de provincie niet alleen ontwikkelingsmogelijkheden voor de aanwezige sector maar ook voor activiteiten die gelieerd zijn aan de in het gebied voorkomende agrarische sector mits daarmee een bijdrage wordt geleverd aan de duurzaamheidsdoelen. Het gaat daarbij onder andere om mogelijkheden voor samenwerking op het gebied van energie, mestverwerking, opslag en transport, voorbewerking van producten en het centraliseren van kennis(ontwikkeling).

Binnen de zoekgebieden verstedelijking wordt extra aandacht gevraagd voor (het beperken van) de ontwikkelingsmogelijkheden van functies die een toekomstige stedelijke ontwikkeling kunnen bemoeilijken. De aanduiding zoekgebied verstedelijking geeft aan dat het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien.

Verdere regels hieromtrent zijn vastgelegd in de Verordening ruimte.

3.2.2 Verordening ruimte 2014

Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld; op 19 maart 2014 is deze in werking getreden. Ten op zichte van de Verordening ruimte 2012 omvat de verordening diverse wijzigingen. Deze hebben (voor zover in casu relevant) onder andere betrekking op gewijzigd rijksbeleid, zoals het opnemen van de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1 lid 2 van de Verordening). Het principe van zorgvuldig ruimtegbruik houdt in ieder geval in dat:

a. een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel, tenzij in de verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;

b. uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;

c. ingeval van stedelijke ontwikkeling, toepassing is gegeven aan artikel 3.16, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);

d. een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwerken en andere permanenet voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd.

De omgeving van de Dijkstraat 61 valt op de kaart binnen het gemengd landelijk gebied.

De provincie beschouwt het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. De mate van menging varieert daarbij van de gebieden waarbinnen meerdere functies in evenwicht naast elkaar bestaan tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante functie is.


De provincie verwacht van gemeenten dat zij bij de ontwikkeling van woningbouwlocaties en de opstelling van gemeentelijke ruimtelijke plannen daarvoor rekening houden met de afspraken zoals die zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg. In artikel 3.5 van de Verordening ruimte is deze ambitie geconcretiseerd in regels over de verantwoording bij bestemmingsplannen en andere planologische besluiten. Het vereiste van regionale afstemming is gebaseerd op de constatering dat wezenlijke processen met betrekking tot het wonen zich meer en meer afspelen op het regionale schaalniveau. Het wonen moet dan ook steeds meer als een regionale opgave worden gezien en de noodzaak om met betrekking tot de woningbouw tot (meer en betere) regionale afstemming te komen en ook regionale afspraken te maken wordt alleen maar groter. In lijn hiermee voorziet de Verordening ruimte erin dat, op basis van de door de provincie opgestelde bevolkings- en woningbehoefteprognose, in regionaal verband bestuurlijke afspraken worden gemaakt over de gemeentelijke woningbouwprogramma’s in samenhang met de gemeentelijke plancapaciteit voor woningbouw.

Verder stelt de Verordening ruimte dat een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik (ladder duurzame verstedelijking), wat bovenal tot uitdrukking komt vanwege het feit dat er sprake is van bouwen ingevolge de Beleidsregel ruimte-voor-ruimte. De toelichting bij een bestemmingsplan bevat een verantwoording van de wijze waarop financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkeling in de hoofdlijnen heeft beschreven.

Voor de omschakeling van bedrijfs- naar burgerwoning behoeft geen bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap geleverd te worden, enerzijds omdat conform de begripsbepaling van de Verordening ruimte geen sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en anderzijds omdat deze omschakeling geen nadelige invloed heeft op de ruimtelijke kwaliteit. Een tegenprestatie in dit kader is daarom niet nodig. Ten behoeve van de ruimte-voor-ruimte woning wordt 1.110 m² aan bebouwing gesloopt. Dit is 110 m² meer dan op grond van de ruimte-voor-ruimteregeling is vereist. Het is vanuit planologisch oogpunt passend om in ruil hiervoor het behoud van enkele bestaande gebouwen als bijgebouw bij de bestaande woning toe te staan.

Artikel 7.8 stelt regels voor ruimte-voor-ruimtekavels:

1. In afwijking van artikel 7.7 eerste lid(wonen), kan en bestemmingsplan dat is gelegen in een bebouwingsconcentratie binnen gemengd landelijk gebied voorzien in de nieuwbouw van één of meer woningen mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat.

2. Gedeputeerde Staten stellen nadere regels ten aanzien van bestemmingsplannen, als bedoeld in het eerste lid, in verband met het beleid om ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen in combinatie met realisering van milieuwinst ter plaatse de bouw van woningen op passende locaties toe te staan.

3. Als nadere regels bedoeld in het tweede lid worden aangemerkt de regels uit de Beleidsregel ruimte-voor-ruimte 2006.

4. Uit de verantwoording bedoeld in het eerste lid blijkt dat:

a. het bestemmingsplan de nodige voorwaarden bevat om een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen te verzekeren waarbij artikel 3.2 (kwaliteitsverbetering van het landschap) niet van toepassing is;

b. is verzekerd dat is voldaan aan de op grond van het tweede lid nader gestelde regels;

c. er geen sprake is van (en aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling.

Verder wordt verwezen naar de Beleidsregel ruimte-voor-ruimte 2006 waarover meer in de volgende paragraaf.

3.2.3 Beleidsregel ruimte-voor-ruimte 2006

De Beleidsregel Ruimte voor Ruimte heeft tot doel de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door, in afwijking van de programmering voor de woningbouw of in afwijking van de regel dat geen burgerwoningen mogen worden toegevoegd aan het buitengebied, de bouw van woningen op passende locaties toe te staan in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen die in gebruik zijn of waren voor de intensieve veehouderij. Aangetoond moet worden dat milieuwinst plaatsvindt. De beleidsregel Ruimte voor Ruimte is verankerd in de Verordening ruimte (artikel 7.8).

In deze paragraaf wordt de voorstane herontwikkeling getoetst aan de beleidsregel Ruimte voor Ruimte. De beleidsregel Ruimte voor Ruimte wordt hier per punt besproken en toegepast op onderhavig initiatief:

  • 1. De bouw van woningen is toegestaan als sloop plaatsvindt van agrarische bedrijfsgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van tenminste 1.000 m².


Ten behoeve van de realisatie van de Ruimte voor Ruimte woning zullen in het plangebied in totaal meer dan 1.110 m² aan bedrijfsgebouwen, die in gebruik zijn voor de intensieve veehouderij worden gesloopt. Op onderstaande luchtfoto's zijn de te slopen gebouwen weergegeven alsmede de gewenste situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02012008-VS01_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02012008-VS01_0005.png"

  • 2. De bouw van de woning mag uitsluitend binnen de bebouwde kom plaatsvinden dan wel binnen een kernrandzone of een bebouwingscluster en dient bovendien zoveel mogelijk aan te sluiten op de bestaande bebouwing. Tevens kan een locatie worden benut die in het kader van een structuurvisie door Gedeputeerde Staten als geschikt voor woningbouw is aanvaard.


Het plangebied is gelegen in het bebouwingscluster Dijkstraat. De realisatie van betreffende woning wordt optimaal ingepast in het straatbeeld ter plaatse wat bestaat uit langgevelboerderijen en landelijke, ruime vrijstaande woningen.

  • 3. De bouw van de woning dient te passen binnen de ruimtelijke structuur van de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02012008-VS01_0006.jpg"Figuur: uitsnede uit plankaart 2


Het plangebied is in het bestemmingsplan op plankaart 2 aangeduid als gelegen in een bebouwingsconcentratie. Dit is herhaald in de visie Verbrede aanpak Ruimte voor Ruimte en in de Toekomstvisie van de gemeente Asten. De bouw van de woning is passend binnen de ruimtelijke structuur van de gemeente. De nieuwe woning past binnen het ritme van de bestaande bebouwing binnen de bebouwingsconcentratie.

  • 4. De bouw van woningen in het groene hoofdstructuur is niet toegestaan.


Het plangebied is niet in de groene hoofdstructuur gelegen.

  • 5. Cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische waarden moeten behouden dan wel versterkt worden. De milieuhygiënische en waterhuishoudkundige situatie ter plaatse moet zoveel mogelijk verbeterd worden.


De stallen die gesloopt worden vertegenwoordigen geen cultuurhistorische waarden. Door de betreffende sloop ontstaat ter plaatse een landschappelijke meerwaarde. De voorgenomen sanering van de bestaande intensieve veehouderij en de realisatie van de Ruimte voor Ruimte woning heeft een positieve invloed op de milieukwaliteit in het gebied. De sloop van de stallen zal afname van de stikstofdepositie tot gevolg hebben en heeft derhalve een grote positieve invloed op de ecologische/natuurwaarden in de omgeving. Voor het waterhuishoudkundig aspect zal worden aangesloten bij de eisen van het waterschap. Aangezien het totale verharde oppervlak ter plaatse afneemt ontstaat ook op hydrologisch gebied een meerwaarde. Uit archeologisch onderzoek dient verder te blijken dat geen archeologisch waarden verloren gaan, tenzij de te verstoren oppervlakte kleiner is dan 250 m2 en de verstoring niet dieper gaat dan 40 cm -mv, danwel binnen de bestaande fundering blijft van de meest zuidwestelijk gelegen stalruimte.

  • 6. Voor zover het gaat om de extra beleidsruimte die beschikbaar is gesteld in het kader van de reconstructie zandgronden (Pact van Brakkenstein, maart 2000) worden de extra te realiseren woningen buiten het gemeentelijk woningbouwprogramma gelaten.


De extra woning komt niet ten laste van het gemeentelijke contingent maar hangen samen met de sloop van tenminste 1.000 m² stallen en de intrekking van milieurechten.

  • 7. De agrarische ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven in de nabijheid van de woning worden niet beknot.


Bij de opstelling van het plan is rekening gehouden met de geurcontouren van het resterende agrarische bedrijf in de bebouwingsconcentratie. Middels toepassing van artikel 14 uit de Wet geurhinder en veehouderij worden geen landbouwbedrijven beknot in hun ontwikkelingsmogelijkheden en kan de intensieve veehouderij binnen het plangebied toch herontwikkeld worden naar woningbouw.

  • 8. Een goede landschappelijke en architectonische inpassing van de woning in de omgeving dient gewaarborgd te zijn door middel van een beeldkwaliteitsplan dan wel een vergelijkbaar instrument.


De nieuw op te richten woning zal qua beeldkwaliteit ingepast worden in de omgeving. De woning zal worden opgericht in een landelijke stijl, aansluitend bij de woningen in de directe omgeving. In de planregels zijn regels opgenomen die ervoor zorgen dat de woningen binnen het straatbeeld in de bebouwingsconcentratie passen.

  • 9. De te slopen bedrijfsgebouwen mogen geen bijzondere cultuurhistorische waarde hebben.


De stallen die gesloopt worden vertegenwoordigen geen cultuurhistorische waarden. Door betreffende sloop ontstaat ter plaatse een landschappelijke meerwaarde. Betreffende bedrijfsgebouwen zijn niet aangewezen als gemeentelijk- of rijksmonument.

  • 10. Zeker gesteld moet zijn dat de realisering van de woning plaatsvindt in samenhang met de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen met de inlevering van milieurechten van de agrarische activiteit ter plaatse. Per woning dient te worden aangetoond dat tenminste 1.000 m² agrarische bedrijfsgebouwen zijn gesloopt en milieuwinst op de desbetreffende locatie is bereikt.


Het bestemmingsplan wordt pas door de gemeenteraad vastgesteld nadat is aangetoond dat de bedrijfsgebouwen daadwerkelijk gesloopt zijn. Daartoe zal initiatiefnemer bewijsstukken aanleveren waaruit blijkt dat de stallen inderdaad gesloopt zijn. In de provinciale beleidsregels Ruimte voor Ruimte is aangegeven welke bewijsstukken dienen te worden aangeleverd. De doorhaling van de benodigde rechten zal worden aangetoond middels een kennisgeving van Bureau Heffingen.

  • 11. Zeker gesteld moet zijn dat op de plaats van de te slopen bedrijfsgebouwen geen nieuwe bedrijfsgebouwen kunnen worden opgericht en dat de voormalige agrarische bedrijfslocatie een passende andere bestemming wordt toegekend. Van het eerste vereiste kan worden afgeweken in het belang van de reconstructie zandgronden.


De herontwikkeling in het plangebied vindt plaats middels een bestemmingsplan. Het nieuwe bestemmingsplan (onderhavig plan) zal niet meer voorzien in een agrarisch bouwvlak ten behoeve van een intensieve veehouderij, doch in twee bouwvlakken voor burgerwoningen, waarvan één nieuwe ruimte voor ruimte-woning en het voormalige agrarische bedrijf welke in gebruik zal worden genomen als burgerwoning. De mogelijkheid tot het oprichten van agrarische bedrijfsbebouwing komt daarmee te vervallen.

  • 12. Planologische medewerking wordt niet verleend als in redelijkheid langs andere wijze tot sanering van de bedrijfsgebouwen kan worden gekomen.


In ruil voor de sanering van een intensief veehouderijbedrijf wordt de mogelijkheid geboden de woning te realiseren. Langs enige andere wijze kan niet tot sanering van de agrarische bedrijfsgebouwen worden gekomen.

In bijlage 1 van deze plantoelichting zijn alle stukken opgenomen ter verantwoording dan aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan.