direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Asten Loverbosch Schoollocaties 2023
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Het voornemen

Aan de oostzijde van de kern van de gemeente Asten is in het verleden door de gemeente een masterplan uitgewerkt om de ontwikkeling van de nieuw te realiseren woonwijk Loverbosch vorm te geven. Deze woningbouwontwikkeling Loverbosch is onderverdeeld in verschillende fasen, waarvan fase 1 reeds is voltooid, de laatste woningen van fase 2 in 2023/2024 worden gebouwd en de ontwerpplannen voor fase 3 al zijn uitgewerkt.

Oorspronkelijk was in Loverbosch fase 2 een school beoogd. Naar aanleiding van de meest actuele leerlingenprognoses is echter geconcludeerd dat de capaciteit van dit beoogde schoolgebouw te klein is. Daarom is een onderzoek uitgevoerd naar een alternatieve schoollocatie. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een locatie in Loverbosch fase 3. Het gevolg hiervan is dat een deel van het beoogde woningbouwprogramma in Loverbosch fase 3 komt te vervallen en in Loverbosch fase 2 een perceel vrijkomt waarop ruimte is voor woningbouw. Het plangebied van dit bestemmingsplan, bestaat dan ook uit twee deelgebieden. Beide deelgebieden bevinden zich binnen het woningontwikkelingsgebied Loverbosch. Hieronder worden de deelgebieden kort omschreven:

Deelgebied 'Voormalige schoollocatie fase 2'

  • Het betreft het deelgebied van de bestemde, maar niet gerealiseerde schoollocatie in bestemmingsplan 'Asten Loverbosch fase 2 2017'. Ter plaatse van dit deelgebied, met een oppervlak van circa 3.750 m², zijn maximaal 25 woningen beoogd voor de gemixte doelgroep starters en senioren. De bebouwing betreft gestapelde bouw met een bouwmassa van twee lagen en een kap.

Deelgebied 'Nieuwe schoollocatie fase 3'

  • Dit deelgebied ligt in het noordelijke deel van bestemmingsplan 'Asten Loverbosch fase 3 2022' en heeft een oppervlak van circa 19.132 m². Op deze locatie wordt een brede school met bijbehorende voorzieningen en schoolplein gerealiseerd. Daarnaast is hier ruimte voor maximaal 25 grondgebonden woningen voor (door)starters en gezinnen.

De situering van beide deelgebieden is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0001.png"  
Figuur 1: Woningontwikkelingsgebied Loverbosch Asten met verschillende ontwikkelingsfasen 1 t/m 3: Voormalige schoollocatie fase 2 (L)
Nieuwe schoollocatie fase 3 (R)  

Ter verduidelijking worden beide deelgebieden hieronder separaat toegelicht. Dit laat echter onverlet dat ze tezamen het gehele plangebied vormen (figuur 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0002.png"  
Figuur 2: Ligging plangebied voormalige schoollocatie fase 2 (L) en nieuwe schoollocatie fase 3 (R)  

1.2 Deelgebied 'voormalige schoollocatie fase 2'

Het braakliggend en met gras begroeid deelgebied 'Voormalige schoollocatie fase 2' (figuur 3) grenst aan de noordzijde aan de Dille. Aan de oostzijde ligt de Tijm en de hier geplande wadi. Ten zuiden van dit deelgebied bevindt zich de Beekerloop. De Kamille vormt de westelijke plangrens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0003.jpg"  
Figuur 3: Deelgebied 'Voormalige schoollocatie fase 2'  

Voor de gronden van dit deelgebied geldt bestemmingsplan 'Asten Parapluplan Wonen 2019' (vastgesteld 2020-02-04) en 'Asten Loverbosch fase 2 2017' (onherroepelijk, vastgesteld 25-09-2018). Het bestemmingsplan 'Asten Loverbosch fase 2 2017' kent aan de betreffende gronden de enkelbestemming 'Maatschappelijk' toe (figuur 4). Binnen deze bestemming is het mogelijk de bestemming onder voorwaarden te wijzigen naar 'wonen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0005.png"  
Figuur 4: Deelgebied 'voormalige schoollocatie fase 2'(rode speld)  

In dit deelgebied met een oppervlak van circa 3.750 m² en een bouwvlak van circa 2.800 m² was een school voorzien. De ruimte binnen de bestemming blijkt naar aanleiding van de meest actuele leerlingenprognoses te klein te zijn om de gewenste school met bijbehorende voorzieningen te realiseren. Het aantal leerlingen dat gehuisvest moet worden is namelijk groter dan verwacht en de gereserveerde parkeerruimte is te klein om de parkeervraag bij de school op te lossen.

Daarom is gezocht naar een nieuwe, ruimere locatie. Deze locatie is gevonden aan de noordzijde van Loverbosch fase 3. De vrijkomende gronden voor deelgebied 'Voormalige schoollocatie fase 2' dienen te worden herbestemd.

1.3 Deelgebied 'nieuwe schoollocatie fase 3'

Deelgebied 'Nieuwe schoollocatie fase 3' ligt tussen de Koestraat en de N279 in het noordelijk deel van Loverbosch fase 3. Aan de noordzijde van het deelgebied bevindt zich een volkstuinencomplex. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door het toekomstige woongebied Loverbosch fase 3. De gronden zijn momenteel in gebruik voor akkerbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0006.png"  
Figuur 5 ligging deelgebied 'nieuwe schoollocatie fase 3'  

Voor dit deelgebied geldt de 'Beheersverordening Asten Stegen, Koestraat 2013' vastgesteld op 8 oktober 2013 en Asten Parapluplan Wonen 2019, vastgesteld op 4 februari 2020. Voor dit deelgebied geldt de bestemming 'Agrarisch' (figuur 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0007.png"  
Figuur 6: Deelgebied 'Nieuwe schoollocatie fase 3' (rode speld)  

Ter plaatse van dit deelgebied van circa 19.132 m² waren in een eerdere stedenbouwkundige opzet alleen woningen voorzien. Op basis van voortschrijdend inzicht, is er echter voor gekozen om ter plaatse van dit deelgebied de brede school met bijbehorende voorzieningen, ook wel bekend als 'Integraal Kind Centrum' of 'IKC', te realiseren. Daarnaast worden nog maximaal 25 woningen beoogd. Om geen vertraging op te lopen met de planologische procedure van het plan 'Loverbosch fase 3', waar het deelgebied oorspronkelijk onderdeel van uitmaakte, is dit deelgebied uit genoemd bestemmingsplan 'geknipt'. Voor zowel dit deelgebied als het deelgebied in Loverbosch fase 2 wordt een separate bestemmingsplanprocedure doorlopen.

1.4 Samenvatting

De gronden in de deelgebieden hebben de bestemming 'Maatschappelijk' respectievelijk 'Agrarisch' . Binnen deze bestemmingen zijn de geplande ontwikkelingen, de bouw van woningen en een brede school, echter niet toegestaan. Om dit mogelijk te maken, zullen de bestemmingsplannen voor de gronden in beide deelgebieden moeten worden herzien in de zin van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna de Wro).

Het onderhavige bestemmingsplan maakt enerzijds de bouw van maximaal 25 woningen ter plaatse van deelgebied 'voormalige schoollocatie fase 2' met bestemming 'maatschappelijk' mogelijk. Anderzijds wordt de bouw van een brede school met bijbehorende voorzieningen i.c. een Integraal Kind Centrum en maximaal 25 woningen mogelijk gemaakt ter plaatse van de agrarisch bestemde gronden in deelgebied 'nieuwe schoollocatie fase 3'.

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch toetsingskader van het bestemmingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • in hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie in het plangebied beschreven;
  • in hoofdstuk 3 volgt een planbeschrijving
  • in hoofdstuk 4 volgt een beschrijving van het ruimtelijke beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • in hoofdstuk 5 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod;
  • in hoofdstuk 6 volgt de beschrijving van het juridische deel van het plan;
  • in hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • in hoofdstuk 8 worden de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke structuur

2.1.1 Ontstaansgeschiedenis

Asten is ontstaan op de flank van een dekzandrug aan de rand van het beekdal van de beek de Aa. Dergelijke plekken hadden eigenschappen welke erg gunstig waren voor bewoning en landbouw waardoor hier verschillende nederzettingen zijn ontstaan. Vanuit de nederzetting is het zandgebied ontgonnen; eerst direct rond de kern en later in een steeds wijder gebied, totdat in de 20e eeuw ook de omliggende heide en het veen ontgonnen werden. Loverbosch is gelegen aan de oostelijke zijde van de kern, op de overgang van de oudere naar de jongere zandontginningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0008.png"  
Figuur 7: Topografische kaart 1911 met plangebied globaal omkaderd (bron: topotijdreis.nl)  

Op bovenstaande topografische kaart van 1911 (figuur 7) is te zien dat het gebied voornamelijk bestond uit een afwisseling van graslanden met een fijnmazige kavelbeplanting en bouwland. De verkaveling was zeer onregelmatig en lag als een soort mozaïek door het landschap. Op de historische kaarten is de Beekerloop ook duidelijk waarneembaar, ook toen al in gekanaliseerde vorm. Deze watergang had als belangrijke functie het bevloeien van de graslanden en het afvoeren van overtollig water. De oorspronkelijke loop van de beek is nog steeds zichtbaar in het landschap.

Het agrarische lint de Koestraat is ook goed zichtbaar op deze kaarten weliswaar in een meer grilliger verloop, toen in latere tijdsperiodes het agrarisch gebruik steeds functioneler werd ingericht is de Koestraat getransformeerd naar een rechte agrarische ader welke tot op heden nog steeds aanwezig is.

2.1.2 Bebouwing
2.1.2.1 Voormalige schoollocatie fase 2

Plangebied Loverbosch fase 2 is medio 2023 grotendeels ontwikkeld en nog deels in aanbouw als woonwijk. Voor de afmetingen van de geplande woningen binnen deelgebied 'voormalige schoollocatie fase 2' is aansluiting gezocht bij wat op dit moment planologisch ook al is toegestaan. De realisatie van 25 woningen in dit deelgebied is dan ook passend binnen het heersende beeld (zie ook figuur 3).

2.1.2.2 Nieuwe schoollocatie fase 3

Deelgebied 'nieuwe schoollocatie fase 3' is momenteel voor agrarische doeleinden in gebruik en onbebouwd (zie ook figuur 5). In de naaste omgeving is sprake van bebouwing bestaande uit boerderijen en de woongebieden van Loverbosch fase 1 en fase 2 (westelijk gelegen).

De voorgestane woningbouwontwikkeling in dit deelgebied sluit qua omvang en volume aan bij de woonfuncties van de aan de westzijde grenzende woongebieden van Loverbosch fase 1 en fase 2 alsmede de geplande woningbouwontwikkeling aan de zuidzijde in Loverbosch fase 3. Ook het schoolgebouw sluit met twee bouwlagen aan bij de omliggende toegestane woningen die twee bouwlagen en een kap mogen hebben als ook met de twee nog te realiseren appartementenblokken langs de N-279. Hiermee sluit dit deelgebied aan bij het heersende bebouwingsbeeld.

2.1.3 Groen
2.1.3.1 Voormalige schoollocatie fase 2

Voor dit deelgebied is de groenstructuur van Loverbosch fase 2 en in het bijzonder de Beekerloop van belang (zie ook figuur 3). De Beekerloop stroomt zuidelijk van dit deelgebied en vormt zo een groene ader tussen Loverbosch fase 1 en fase 2. Iets ten zuiden van de Beekerloop en de groenzone hieromheen ligt park 't Loverveld. Middels een nieuwe brug over de Beekerloop zal dit deel van het plangebied - net als het geheel van het plangebied Loverbosch fase 2 - verbonden worden met dit park.

2.1.3.2 Nieuwe schoollocatie fase 3

Dit deelgebied bestaat uit gronden die in gebruik zijn als grasland en bouwland (zie ook figuur 5). Westelijk van dit deelgebied ligt, tussen de Stegen (noord) en de Voordeldonk (zuid), de Koestraat. Dit is een smalle geasfalteerde landweg met aan weerszijden greppels en aan één zijde een robuuste rij eikenbomen. De bomen staan afwisselend, links of rechts van de weg. De bestaande populierenbosjes en paardenweitjes vormen de rand van het dorp. Hier is de nieuwbouw van Loverbosch fase 1 en fase 2 aan toegevoegd. Noordelijk grenst dit deelgebied aan het volkstuinencomplex van de 'Eerste Volkstuinenvereniging Asten'. Dit complex vormt een belangrijk groen element voor de brede school en de woningen.

Daarnaast zullen de geplande ontwikkelingen in dit deelgebied aansluiten bij de uitgangspunten die voor de natuur-inclusieve woonwijk Loverbosch fase 3 zijn geformuleerd.

2.1.4 Water

Beide deelgebieden liggen binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas. Nabij de twee deelgebieden liggen diverse A- en B-watergangen alsmede enkel greppels en sloten van ondergeschikt belang (figuur 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0009.png"  
Figuur 8: Uitsnede legger Waterschap Aa en Maas met beide deelgebieden (bron: waterschapaaenmaas.nl)  
2.1.4.1 Voormalige schoollocatie fase 2

De Beekerloop (een A-watergang) begrenst het deelgebied van de voormalige schoollocatie aan de zuidkant. Het beekdal van de Beekerloop is over het algemeen vrij breed en ondiep. De grondwaterstanden in het deelgebied zijn relatief hoog. Daardoor heeft het stelsel van watergangen in het gebied een belangrijke functie voor de afvoer van water in nattere perioden.

2.1.4.2 Nieuwe schoollocatie fase 3

Dit deelgebied wordt omsloten door diverse watergangen en sloten die een belangrijke waterafvoerende functie hebben. De structuur van deze watergangen zal niet wijzigen door het planvoornemen. Daarnaast zal dit deelgebied aansluiten bij de maatregelen die gelden voor de wateropgave voor Loverbosch fase 3.

Vooral de beoogde wadi aan de noord- en westzijde van dit deelgebied is belangrijk voor de waterhuishouding en voor het creëren van een buffer tussen dit deelgebied en de omliggende functies.

2.2 Functionele structuur

2.2.1 Voormalige schoollocatie fase 2

De gronden van dit deelgebied hebben de bestemming 'maatschappelijk'. Aan deze bestemming is echter nooit uitvoer gegeven. De gronden liggen momenteel braak. Dit deelgebied is omgeven door de woningen van Loverbosch fase 2 en de bijbehorende (infra)structuur. De hier voorziene ontwikkeling in de vorm van maximaal 25 woningen sluit hiermee aan bij de bestaande functionele structuur.

2.2.2 Nieuwe schoollocatie fase 3

Dit deelgebied bestaat uit gronden die in gebruik zijn als grasland en akkerbouwland. De agrarische functie komt geheel te vervallen voor de bouw van een brede school met bijbehorende functies en woningen.

  • Aan de westzijde (van de Koestraat) wordt momenteel Loverbosch fase 2 gerealiseerd;
  • Noordelijk bevindt zich het volkstuinen complex van de 'Eerste Volkstuinenvereniging Asten';
  • Oostelijk van dit deelgebied ligt de N279;
  • Ten zuiden van het deelgebied zal Loverbosch fase 3 als een fiets- en wandel vriendelijke woonwijk worden gerealiseerd. Er is specifieke aandacht voor fiets- en wandelverbindingen, die dit deelgebied zal verbinden met het centrum van Asten.

De school wordt aangesloten op het netwerk van fiets- en voetpaden van de nog te realiseren woningen in Loverbosch fase 3. Het realiseren van fiets- en wandelverbindingen biedt schoolgaande kinderen de mogelijkheid op een veilige en aantrekkelijke manier naar school te gaan. Doordat deze ook aansluiten op bestaande fiets- en wandelroutes, wordt de verbinding naar het centrum aantrekkelijker gemaakt. Bij de school is voldoende ruimte vrijgehouden voor een grote parkeerplaats en een Kiss & Ride zone. Hiermee wordt de ontwikkeling van een brede school en woningen voldoende ingebed in de nieuwe en bestaande functionele structuur.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Algemeen

Op basis van het Strategisch Huisvestingsplan Primair Onderwijs 2018-2028 (SHP) Asten dient binnen het gehele ontwikkelingsgebied Loverbosch te worden voorzien in één basisschool. Deze basisschool was in Loverbosch fase 2 voorzien. Zoals eerder beschreven bleek deze locatie echter te klein en is gezocht naar een nieuwe geschikte locatie. Deze is gevonden in het noordelijke deel van Loverbosch fase 3.

Het mogelijk maken van de vestiging van een school binnen het deelgebied 'nieuwe schoollocatie fase 3' betekent echter dat de schoollocatie in deelgebied 'voormalige schoollocatie fase 2' overbodig is geworden en moet worden wegbestemd.

Het onderhavige bestemmingsplan maakt enerzijds de bouw van maximaal 25 woningen ter plaatse van deelgebied 'voormalige schoollocatie fase 2' mogelijk. Anderzijds wordt de bouw van een brede school met bijbehorende voorzieningen en maximaal 25 woningen mogelijk gemaakt ter plaatse van de gronden in deelgebied 'nieuwe schoollocatie fase 3'.

3.2 Stedenbouwkundig plan

3.2.1 Stedenbouwkundige opzet
3.2.1.1 Voormalige schoollocatie fase 2

De woningen in dit deelgebied worden ingepast in de bestaande stedelijke structuur van Loverbosch fase 2. De woningen worden mogelijk gemaakt binnen de ruimte die was gereserveerd voor de school. De weg- en groenstructuur wordt niet aangepast voor deze woningen. Uit figuur 9 blijkt dat dit deelgebied het blok omvat zoals deze voor de school was gereserveerd. Het nieuwe woonblok is op deze wijze ingepast in de bestaande stedenbouwkundige structuur.


afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0010.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0011.png"  
Figuur 9: Stedenbouwkundige opzet deelgebied 'voormalige schoollocatie fase 2'  

Qua bouwvolume is er voor gekozen om aan te sluiten bij de omliggende woningen. Rondom dit deelgebied zijn voornamelijk grondgebonden woningen bestaande uit twee bouwlagen met een kap aanwezig. Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van gestapelde woningen mogelijk. De bouw van gestapelde woningen maakt het mogelijk woningen te bouwen voor een gemixte doelgroep, zoals starters en senioren. De gestapelde woningen wijken qua afmetingen niet af van wat in de directe omgeving ook is toegestaan. Er is voor gekozen om de gestapelde woningen toe te staan met twee bouwlagen en een kap. Op deze manier sluit de ontwikkeling aan bij de bestaande stedenbouwkundige opzet.

3.2.1.2 Nieuwe schoollocatie fase 3

De nieuwe schoollocatie wordt ingepast in de stedenbouwkundige opzet van Loverbosch fase 3. Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op de hier voorziene stedelijke structuur. Ook voor dit deelgebied zullen de natuur-inclusieve uitgangspunten van Loverbosch fase 3 gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0012.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0013.png"  
Figuur 10: Stedenbouwkundige opzet deelgebied 'nieuwe schoollocatie fase 3'  

Rondom dit deelgebied 'nieuwe schoollocatie fase 3' zijn voornamelijk grondgebonden woningen, bestaande uit twee bouwlagen met een kap gesitueerd. De school zal niet hoger worden dan de geplande omliggende woningen en is hiermee van buiten de wijk niet direct als dusdanig herkenbaar. Wel ligt de school nabij de hoofdontsluiting van fase 3 en sluit deze aan op de centrale fietsroute in de wijk. Door deze ligging en het volume van het gebouw is de school als stedenbouwkundig accent in de wijk herkenbaar. Daarbij is een ruim buitenterrein voorzien als schoolplein. Hierin is tevens voldoende flexibiliteit opgenomen om voorzieningen als fietsenstalling, parkeren en een Kiss & Ride zone te kunnen realiseren. Een fiets- en wandelverbinding biedt schoolgaande kinderen de mogelijkheid om op een veilige en duurzame manier naar school te gaan.

De woningen in dit deel van het plangebied sluiten qua volume en omvang aan bij de geplande omliggende woningen. Ook voor deze woningen gelden de natuur-inclusieve uitgangspunten die tevens als uitgangspunt worden gehanteerd voor de ontwikkeling Loverbosch fase 3.

3.2.2 Landschappelijk casco
3.2.2.1 Voormalige schoollocatie fase 2

De te ontwikkelen woningen op de voormalige schoollocatie liggen centraal in de wijk Loverbosch fase 2. De woningen liggen zowel aan de hoofdontsluiting als aan een landschappelijk belangrijk scharnierpunt in de groenstructuur van de wijk. De woningen worden aan drie zijden omgeven door grootschalige groenstructuren en worden ingepast in de bestaande landschappelijke structuur van Loverbosch fase 2.

3.2.2.2 Nieuwe schoollocatie Loverbosch fase 3

Het bestaande landschappelijke casco van Loverbosch fase 3 vormt de basis voor de openbare ruimte en de overgang tussen de woonvelden, de nieuwe schoollocatie fase 3 en de landschappelijke inrichting. Daarnaast vormt het casco het primaire leefgebied voor de aanwezige (en mogelijk toekomstige) flora en fauna. Hierbij vormt een bosrijke rand langs de provinciale weg oostelijk van dit deelgebied een ecologische noord-zuidverbinding. Tevens worden de bestaande boselementen rondom en binnen dit deelgebied met elkaar verbonden.

In lijn met het casco vormen de robuuste migratieaders naast de bosrand en waterranden het voornaamste, en gewenste foerageergebied binnen het plangebied. De aders kennen een oost-west oriëntatie, waarbij ze vanaf het bosrijke biotoop via het kruidenrijke biotoop naar het waterrijke biotoop lopen. Hierbij neemt de intensiteit van de beplantingselementen af van oost naar west en krijgt deze in toenemende mate een open karakter.

De woningen liggen in het bosrijke deel van het deelgebied. Ter hoogte van de woningen is sprake van een grotere beplantingsintensiteit. Ter plaatse van de nieuwe schoollocatie is echter meer sprake van een open karakter. De nieuwe schoollocatie wordt vervlochten met het bestaande en het nog te realiseren groen. Hierdoor kunnen het groen en de buitenruimte van de schoollocatie elkaar aanvullen. Dit is ook terug te zien in de opzet van voorliggend plan (figuur 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0014.png"  
Figuur 11: Indicatieve landschappelijke opzet deelgebied 'nieuwe schoollocatie fase 3'  
3.2.3 Woongebieden

Als onderdeel van dit bestemmingsplan worden in twee deelgebieden woningen gerealiseerd. De woonblokken worden omgeven door groen. Qua inpassing sluiten de woningen aan bij de ontwerpuitgangspunten van het gebied waarin de woningen gesitueerd zijn.

3.2.3.1 Voormalige schoollocatie fase 2

Direct rondom dit deelgebied zijn voornamelijk grondgebonden woningen bestaande uit twee bouwlagen met een kap aanwezig. Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van 25 gestapelde woningen mogelijk. De bouw van gestapelde woningen maakt het mogelijk woningen te bouwen voor een gemixte doelgroep, zoals starters en senioren. De gestapelde woningen wijken qua afmetingen niet af van wat in de directe omgeving ook is toegestaan. Er is voor gekozen om de gestapelde woningen toe te staan met twee bouwlagen en een kap, die hiermee aansluiten bij de omliggende bebouwing.

3.2.3.2 Nieuwe schoollocatie fase 3: woningen

De woningen in dit deelgebied sluiten aan bij de uitgangspunten van Loverbosch fase 3. Dit betekent dat binnen het bouwvlak vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen en rijwoningen zijn toegestaan. Maximaal zijn 25 woningen voor dit deelgebied voorzien. De bouwregels van het onderhavige bestemmingsplan sluiten aan bij de bouwregels van het bestemmingsplan 'Asten Loverbosch fase 3 2022'. Hiermee is gewaarborgd dat de te bouwen woningen aansluiten bij de omliggende bebouwing. Dit geldt ook voor de natuur-inclusieve uitgangspunten die voor Loverbosch fase 3 van toepassing zijn.

3.2.3.3 Nieuwe schoollocatie fase 3: brede school

De brede school met bijbehorende voorzieningen wordt tussen de volkstuinen van Asten en de hoofdontsluiting van Loverbosch fase 3 ontwikkeld. Dit deelgebied ligt daarmee nabij het landschappelijk belangrijk scharnierpunt in de groenstructuur tussen wijk en volkstuinen.

Omdat tussen de brede school en de N279 woningen worden gebouwd, is de school niet zichtbaar vanaf de N279. De school wordt met maximaal twee bouwlagen niet hoger dan de omliggende woningen. De school is hiermee van buiten de wijk niet direct als zodanig herkenbaar en sluit deze qua hoogte aan bij de hoogte van de geplande woningen.

De school sluit aan op de centrale fietsroute in de wijk. Door deze ligging en het volume van het gebouw is de school als stedenbouwkundig accent in de wijk herkenbaar. Binnen dit deelgebied zal het beoogde schoolprogramma verder worden uitgewerkt naar een bouwplan en inrichtingsplan voor de buitenruimte met schoolplein (figuur 12). Tevens is voldoende flexibiliteit opgenomen om voorzieningen zoals een fietsenstalling, parkeren en een Kiss & Ride zone te realiseren. Door gebruik te maken van groenstructuren is het mogelijk om zowel een goede ruimtelijke als milieukundige zonering te realiseren ten opzichte van de nabijgelegen woongebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0015.png"  
Figuur 12: Indicatieve inrichtingsschets nieuwe schoollocatie fase 3 (inclusief woningen)  

3.3 Verkeer & parkeren

3.3.1 Verkeer
3.3.1.1 Voormalige schoollocatie fase 2

De woningen binnen dit deelgebied worden ontsloten middels de hier aanwezige en hiervoor geschikte wegenstructuur. Omdat op deze locatie eerder een school was voorzien, hetgeen een grotere verkeersaantrekkende werking heeft dan de nu voorziene woningen, vormt de afwikkeling van het verkeer geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.3.1.2 Nieuwe schoollocatie fase 3

Voor dit deelgebied is door Sweco een update van het mobiliteitsonderzoek voor de ontwikkeling Loverbosch fase 3 uitgevoerd. Dit mobiliteitsonderzoek is toegevoegd als Bijlage 1 Update mobiliteitsonderzoek Loverbosch fase 3. In het mobiliteitsonderzoek is dit deelgebied in samenhang met Loverbosch fase 3 beoordeeld op verschillende verkeerstechnische aspecten. Hierbij is een analyse gemaakt van de huidige en de toekomstige situatie. Gekeken is naar de verkeersgeneratie, de ontsluitingsvarianten, impact op het omliggende wegennet, het interne wegennet en het onderdeel parkeren. Uit deze mobiliteitsstudie blijkt dat de verkeersafwikkeling van dit deelgebied geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

In de plannen van Loverbosch fase 3 is sterk ingezet op bereikbaarheid voor fietsers en voetgangers. De nieuwe brede school zal worden ingebed in deze structuur en op deze manier bereikbaar worden gemaakt voor de fietsers en voetgangers (zie ook figuur 11 en 12). Door deze goede bereikbaarheid kan worden verwacht dat een belangrijk deel van het verkeer van en naar de school op een niet gemotoriseerde wijze afgewikkeld wordt. Dit leidt ertoe dat de lokale wegenstructuur minder belast zal worden met autoverkeer.

Hiermee vormt de ontsluiting van dit deel van het plangebied geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

3.3.2 Parkeren

Bij de bouw van de woningen en de brede school zal voldaan moeten worden aan het geldende parkeerbeleid van de gemeente Asten zoals beschreven in de Nota Parkeernormen. In het bestemmingsplan dient aannemelijk gemaakt te worden dat het plan aan de gestelde eisen kan voldoen.

3.3.2.1 Voormalige schoollocatie fase 2

De parkeernorm bedraagt voor dit deelgebied minimaal 1,4 en maximaal 2,1 parkeerplaats per woning. Uitgaande van 25 woningen ligt het aantal benodigde parkeerplaatsen tussen 31 en 46 parkeerplaatsen. Binnen dit deelgebied is met 44 parkeerplaatsen voldoende ruimte gereserveerd om aan deze regels te kunnen voldoen (zie ook figuur 8). In het geval van een maximale opvulling is er ruimte om meer parkeerplaatsen te realiseren. Hiermee vormt verkeer en parkeren geen belemmering voor dit plan.

3.3.2.2 Nieuwe schoollocatie fase 3

Binnen dit deelgebied worden maximaal 25 woningen gerealiseerd. Op de indicatieve inrichtingsschets (figuur 12) is te zien dat rond de woningen ruimte is gereserveerd voor minimaal 38 parkeerplaatsen. Dit aantal is ruim voldoende voor de woningen. De wens is echter ook het personeel van de basisschool en kinderdagverblijf aan de oostzijde van de school te laten parkeren. Uit het mobiliteitsonderzoek blijkt dat (voor de woningen en personeel van de basisschool en het kinderdagverblijf) de parkeervraag in de openbare ruimte gedurende de werkochtend en middag 28 parkeerplaatsen bedraagt. Het aantal mogelijke parkeerplaatsen aan de noordzijde voldoet hier ruimschoots aan.

Het bovenstaande aantal is exclusief de parkeervraag voor het halen en brengen. Op basis van het mobiliteitsonderzoek is berekend dat voor de hele brede school circa 92 ouders met de auto hun kinderen zullen wegbrengen, waarvan circa 64 ouders hun kind naar school begeleiden. Omdat niet alle ouders gelijktijdig komen wordt aanbevolen ca 30 parkeerplaatsen te realiseren en daarnaast nog en nog circa 7 Kiss & Ride.

Op de indicatieve inrichtingsschets (figuur 12) is te zien dat in ieder geval ruimte is voor 36 parkeerplaatsen en 5 Kiss&Ride plaatsen. Dit is op basis van de aanbevelingen voldoende.

Uiteraard geldt voor zowel de woningen als de school dat bij de uiteindelijke realisatie beoordeeld dient te worden of er voldoende parkeerplekken aanwezig zijn. De conclusie met betrekking tot parkeren is dat er voldoende ruimte is binnen het deelgebied voor zowel de woningen als voor de school om in de parkeer- en haal- en brengvraag te kunnen voorzien. Op dit onderdeel is het plan uitvoerbaar.

Hoofdstuk 4 Beleid & regelgeving

4.1 Algemeen

In afwijking van de andere hoofdstukken wordt er voor dit hoofdstuk geen onderscheid gemaakt in de verschillende deelgebieden van dit bestemmingsplan. Voor de toepassing van het beleid is het zinvoller om de totale ontwikkeling (maximaal 50 woningen en een school) als geheel te beoordelen. Gezien de algemene formulering van het beleid is het maken van onderscheid in verschillende deelgebieden dan ook niet van toegevoegde waarde.

Enige uitzondering hierop vormt paragraaf 4.3.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. De omgevingsverordening heeft namelijk ander beleid voor de voormalige schoollocatie (aangezien deze voor de verordening in bestaand stedelijk gebied ligt) en de nieuwe schoollocatie met bijbehorende woningen (aangezien deze voor de verordening in het buitengebied is gelegen). In paragraaf 4.3.3 wordt het beleid voor beide deellocaties daarom apart beoordeeld.

4.2 Nationaal beleid

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze visie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

De NOVI laat zich niet specifiek uit over relatief kleinschalige ontwikkelingen, waaronder deze ontwikkeling gerekend wordt. Het betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI.

4.2.1.1 Beoordeling voor het plangebied

Met het plan wordt aangesloten bij de ambitie van het rijk om ontwikkelingen in samenhang te bekijken, en een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit te bereiken en in stand te houden. Voorliggend plan voorziet in een brede school en een aantal woningen in een groene omgeving. Dit heeft een positief effect op de gezondheid en bevordert daarmee de leefbaarheid. Met de ontwikkeling wordt zodoende bijgedragen aan een aantrekkelijke, veilige en gezonde woon- en leefomgeving in Asten.

Met de ontwikkeling wordt een nieuw woonmilieu toegevoegd dat complementair is aan de overige woonwijken in Asten. Tevens wordt er een toekomstbestendige schoollocatie toegevoegd. Deze school geldt als aanvulling voor het dorp Asten in het algemeen en de ontwikkelingen van Loverbosch in het bijzonder. Door deze toevoeging wordt gewerkt aan een toekomstbestendige invulling van het gebied. Geconcludeerd kan worden dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit plan beoogde ontwikkeling.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' ontwerp AMvB Ruimte die in 2009 al aan inspraak is onderworpen, en deels uit nieuwe onderwerpen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het betreft de volgende nationale belangen uit de SVIR:

1) Rijksvaarwegen;

2) Project Mainportontwikkeling Rotterdam;

3) Kustfundament;

4) Grote Rivieren;

5) Waddenzee en waddengebied;

6) Defensie;

7) Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;

8) Elektriciteitsvoorziening;

10) Ecologische hoofdstructuur;

11) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

12) IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); en

13) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

De opname van het nationale belang 9) 'Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen' in het Barro is uitgesteld in afwachting van de behandeling van de Structuurvisie Buisleidingen.

4.2.2.1 Beoordeling voor het plangebied

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. Het plangebied is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen. Derhalve heeft het Barro geen consequenties voor voorliggend plan.

4.2.3 Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien.

In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Indien sprake is van een zogenoemde 'stedelijke ontwikkeling' dient een afweging plaats te vinden aan de hand van de treden van voornoemde ladder. Op grond van artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient een onderbouwing te worden opgenomen in de toelichting op een bestemmingsplan, waaruit blijkt:

  • 1. dat het plan - voor zover dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt - voorziet in een behoefte aan die ontwikkeling;
  • 2. indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, niet in die behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied.

Alvorens te toetsen aan voornoemde tredes van de ladder, dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro). Het plan voorziet in het realiseren van een woningbouwlocatie, waardoor sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro.

4.2.3.1 Beoordeling voor het plangebied

Door Stec Groep is een toets aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' verricht. Het rapport is toegevoegd als 'Bijlage 2 Ladderonderzoek Loverbosch fase 3'. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van de ontwikkeling van Loverbosch fase 3 maar ziet tevens op het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. In dit rapport wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte. Alternatieven binnen bestaand stedelijk gebied kunnen – ook na onherroepelijke vaststelling – nog worden ontwikkeld. De behoefte is hiervoor groot genoeg. De ontwikkeling op de beoogde locatie leidt daarmee niet tot onaanvaardbare ruimtelijke effecten.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014

Op 19 maart 2014 is de structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 (SVRO) in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. Belangrijke beleidswijzigingen hebben betrekking op de realisatie van natuur en de transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant. De provincie heeft in de structuurvisie een aantal belangrijke beleidswijzigingen doorgevoerd. Hieronder vallen beleidswijzigingen die betrekking hebben op de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in de provincie Brabant. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de provincie aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Het doel is een goede woon-, werk- en leefomgeving voor de inwoners en bedrijven in Brabant.

Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten. Daarnaast dienen er voldoende veilige en goed bereikbare werkplekken te zijn voor de bevolking. Steden moet aantrekkelijk blijven voor diverse bevolkingsgroepen en dienen garant te staan voor het aanbieden van (bovenlokale) voorzieningen.

In de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 heeft de provincie een aantal structuren opgenomen, te weten de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Binnen deze structuren is een aantal perspectieven onderscheiden.

4.3.1.1 Beoordeling voor het plangebied

Het plangebied is aangeduid als 'Zoekgebied verstedelijking' en 'Accentgebied agrarische ontwikkeling'. De keuze voor de zoekgebieden verstedelijking is tot stand gekomen na een integrale afweging vanuit de gebiedskwaliteiten (hanteren lagenbenadering) samen met gemeenten en waterschappen.

De aanduiding 'zoekgebied verstedelijking' geeft aan dat het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien.

Het planvoornemen, een uitwerking van het Masterplan Loverbosch, voorziet binnen het zoekgebied voor verstedelijking in de vraag naar uitbreidingsmogelijkheden voor de kern Asten om te voldoen aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte.

4.3.2 Brabantse Omgevingsvisie

Net als het Rijk beschikt de provincie Noord-Brabant vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet over een omgevingsvisie: de Brabantse Omgevingsvisie. Deze visie is in december 2018 vastgesteld door provinciale staten van Noord-Brabant. De Brabantse Omgevingsvisie bevat de ambities van de provincie Noord-Brabant voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de periode tot 2050. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wil daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. Om hiermee aan de slag te gaan is volgens de provincie een verdere uitwerking van de ambities nodig in de vorm van programma's.

De Brabantse Omgevingsvisie zet in op behouden en verdere ontwikkeling van een veilige, gezonde en duurzame fysieke leefomgeving. Daarbij richt de provincie zich op vier hoofdopgaven:

  • De energietransitie;
  • Ontwikkeling van een Noord-Brabant dat om kan gaan met klimaatverandering;
  • Noord-Brabant als slimme netwerkstad;
  • Behouden en verder ontwikkelen van een concurrerende en duurzame economie.

Net als het Rijk streeft de provincie met de Brabantse Omgevingsvisie naar een manier van het benaderen van initiatieven in de fysieke leefomgeving die uitgaat van vertrouwen en het gezamenlijk met publieke en private partijen zoeken naar mogelijkheden om een initiatief te realiseren. Daarbij moeten initiatieven een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.

Om te komen tot de slimme netwerkstad richt de provincie zich op duurzame verstedelijking. Zij wil daarin richting geven door middel van het bevorderen van regionale afspraken, het sturen op zorgvuldig ruimtegebruik en het periodiek opstellen van prognoses. Verder wil zij een actieve rol spelen om beweging te stimuleren (o.a. door samen te werken bij gebiedsopgaven en bij het opstellen van uitvoeringsprogramma's) en gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.

4.3.2.1 Beoordeling voor het plangebied

De planontwikkeling voorziet in de realisatie van een school en woningen als onderdeel van het masterplan Loverbosch. Door de invulling van het plangebied, enerzijds binnen de bestaande structuur van Loverbosch fase 2 en anderzijds binnen de noord-zuid georiënteerde voorziene ontwikkeling van Loverbosch fase 3, wordt aangesloten bij de reeds bestaande, danwel planologisch mogelijk gemaakte, stedelijke infrastructuur. Dit is zoals opgenomen in het oorspronkelijke stedenbouwkundig plan voor de totale ontwikkeling van Loverbosch.

De ontwikkeling sluit aan bij de inrichtingsmaatregelen zoals deze voorzien zijn in Loverbosch fase 2 en Loverbosch fase 3. Hiermee ontstaat, net als op deze locaties, een positieve ontwikkeling van de omgevingskwaliteit.

De nieuwe woningen zullen tenslotte voldoen aan de BENG-eisen, waardoor de woonbehoefte duurzaam wordt ingevuld. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan de best beschikbare technieken in het kader van energieverbruik. Het planvoornemen is gezien het bovenstaande in lijn met de omgevingsvisie.

4.3.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Op 24 mei 2019 is voor een periode van vier weken het ontwerp van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant ter inzage gelegd. De omgevingsverordening bevat regelgeving die ook anticipeert op de komst van de Omgevingswet en kan gezien worden als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in regels (net als dat de Verordening ruimte Noord-Brabant een uitwerking is van de SVRO). De omgevingsverordening integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant). De Interim omgevingsverordening trad op 6 november 2019 in werking. Vervolgens zijn enkele wijzigingen doorgevoerd. Op 15 april 2022 is de geconsolideerde versie gepubliceerd.

De laatste omgevingsverordening heeft een beleidsneutraal karakter. Dat houdt in dat de omgevingsverordening geen nieuwe beleidswijzigingen doorvoert tenzij dit nieuwe beleid reeds opgenomen is in vastgestelde beleidsdocumenten. De omgevingsverordening is een interim document en daarmee een tussenstap naar een definitieve provinciale omgevingsverordening. Gelet op het beleid neutrale karakter van de omgevingsverordening is het plangebied in de omgevingsverordening net zo aangeduid als in de Verordening ruimte Noord-Brabant. Hierna wordt ingegaan op de ligging van het plangebied binnen de kaarten uit de omgevingsverordening.

Voor elke ruimtelijke ontwikkeling geldt dat toepassing moet worden gegeven aan de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies. Voor het overige dient getoetst te worden aan de regels die van toepassing zijn op het werkingsgebied waar een plangebied in is gelegen.

4.3.3.1 Beoordeling voor het plangebied
4.3.3.1.1 Voormalige schoollocatie fase 2

De voormalige schoollocatie is gelegen binnen de aanduiding 'Landelijke kern' en 'Stalderingsgebied'.

Het doel van de provincie is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Het optimaal benutten van de bestaande bebouwde omgeving draagt bij aan het behoud van de openheid en kwaliteit van het buitengebied en aan hergebruik van leegkomende- of bebouwingslocaties in zowel stedelijk als landelijk gebied. Het voorkomen van onnodig nieuw ruimtebeslag in het landelijk gebied door nieuwvestiging is hierbij een belangrijk uitgangspunt. Het voorkomen van onnodig nieuw ruimtebeslag krijgt ook vorm door eerst de mogelijkheden binnen bestaande bebouwde omgeving optimaal te benutten. Dat betekent niet dat alle fysieke ruimte benut moet worden voordat nieuw ruimtebeslag mogelijk is.

Een belangrijk aspect van zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt dat de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt het werkingsgebied 'Stedelijk gebied' verstaan of een bestaand bouwperceel.

De woningen op deze locatie worden binnenstedelijk gerealiseerd. Te midden van de in aanbouw zijnde woonwijk Loverbosch fase 2. Door gebruik te maken van deze locatie, waarmee feitelijk geen landschap of kwaliteiten verloren gaan, wordt voorzien in zorgvuldig ruimtegebruik. Met de realisatie van de woningen wordt rekening gehouden met klimaatverandering en duurzaamheid. De beoogde woningbouw is een passende ontwikkeling binnen de regels voor het 'Stedelijk gebied'.

Deze herontwikkeling heeft geen toename van dierenverblijven tot gevolg. Deze herontwikkeling is niet in strijd met de regels die gelden binnen het 'Stalderingsgebied'.

4.3.3.1.2 Nieuwe schoollocatie fase 3

In dit geval is het plangebied gelegen binnen de aanduidingen 'Verstedelijking afweegbaar', 'Gemengd landelijk gebied', 'Beperkingen veehouderij' en 'Stalderingsgebied'.

Op basis van het beleid van de provincie, verankerd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, is uitbreiding buiten het stedelijk gebied niet overal toegestaan. Potentiële uitbreidingslocaties buiten het stedelijk gebied zijn aangewezen met de aanduiding 'verstedelijking afweegbaar'. Binnen zo'n aanduiding kan, onder voorwaarden, een stedelijke ontwikkeling plaatsvinden.

Afwijkende regels Verstedelijking afweegbaar

De planlocatie maakt deels onderdeel uit van de zone 'Landelijk gebied-Gemengd landelijk gebied', maar kent door haar ligging ook een duiding als 'Verstedelijking afweegbaar'. Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. De provinciale verordening (art. 3.43 IOV) maakt het onder voorwaarden mogelijk om hier te voorzien in een stedelijke ontwikkeling, mits het plan er toe strekt dat sprake is van een aansluiting bij bestaand stedelijk gebied en bij de inrichting rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en de naaste omgeving. De voorwaarden benoemd bij artikel 3.43 IOV, samen met de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies zoals benoemd in artikel 3.5 tot en met 3.9 IOV vormen het provinciaal ruimtelijk kader waarbinnen de ontwikkeling dient te passen.

Deze voorwaarden luiden als volgt:

  • binnen Stedelijk Gebied is feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar;
  • trasformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed behoort niet tot de mogelijkheden;
  • de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken;
  • de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting houdt rekening met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving, waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk gebied.

Toets van het voornemen aan de interim verordening

-zorgvuldig ruimtegebruik

In de kern Asten zijn binnenstedelijk onvoldoende inbreidingslocaties voorhanden om in de kwalitatieve woningbouwbehoefte te voorzien. Dit blijkt tevens uit de woningbouwmonitor Asten 2022-2031, waarin het plangebied als uitleglocatie is opgenomen. Het is derhalve noodzakelijk alternatieve locaties te analyseren. Onderhavig plangebied maakt onderdeel uit van een grotere planmatige woonontwikkeling die is voorzien aan de oostzijde van Asten. Deze ontwikkeling wordt gefaseerd opgepakt om flexibel in te kunnen spelen op de woningbouwbehoefte en de (huidige) marktomstandigheden en is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Het planvoornemen voorziet ook in een gedeelte van de ontwikkeling van het Masterplan Loverbosch aan de oostzijde van de kern van Asten. Het gebied is aangeduid als 'verstedelijking afweegbaar'. Door de voorziene invulling van het plangebied wordt aangesloten bij de reeds bestaande stedelijke structuur en infrastructuur van de oorspronkelijke kern van Asten en fase 1 en 2 van de nieuwe woonwijk Loverbosch. Het planvoornemen vormt een afronding van de kern van Asten. Daarmee wordt voldaan aan het principe zorgvuldig ruimtegebruik.

-Meerwaardecreatie

Met het planvoornemen wordt voorzien in de aangetoonde vraag naar uitbreidingsmogelijkheden voor woningbouw. Het planvoornemen maakt hierbij onderdeel uit van een afronding van de kern van Asten. Het plan voorziet in een brede school en in woningen gelegen in het groen. Dit heeft een positief effect op de gezondheid en bevordert daarmee de leefbaarheid. De komst van een brede school met voldoende omvang draagt bij aan de leefbaarheid en de toekomstbestendigheid van zowel de kern Asten als de woningen binnen het gebied Loverbosch.

De groene landschappelijke inrichting met de bijhorende (benodigde) watervoorzieningen, die een onderdeel zijn van deze ontwikkeling, worden gekoppeld aan de huidige landschappelijke inrichting van het plangebied. Hierbij wordt rekening gehouden met de aanwezige natuurlijke elementen en het reliëf in het plangebied: (drogere) hoogtes en (nattere) laagtes Doordat de nieuwe bebouwing dient te voldoen aan de BENG-eisen wordt met het planvoornemen ingezet op duurzaamheid. Een dergelijke woonwijk is een aanvulling op het bestaande woningbouwprogramma van de gemeente Asten.

-Eisen nieuwvestiging stedelijke ontwikkeling past binnen de regionale afspraken

In de bevolkings- en woningbehoefteprognose is per gemeente ook een indicatie (met bandbreedte) gegeven van de planningsruimte voor woningbouw in de komende jaren. Overeenkomstig de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant is deze 'programma-indicatie' richtinggevend voor de (sub)regionale woningbouwplanning en -programmering en de hierover te maken regionale afspraken. Het planvoornemen en het woningbouwprogramma voor dit plangebied maken onderdeel uit van de regionale woningbouwafspraken.

-Omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving, afronding stedelijk gebied

De stedenbouwkundige inrichting van het planvoornemen houdt rekening met de omgevingskwaliteit en de structuren van het gebied en de naaste omgeving. Het planvoornemen maakt onderdeel uit van een duurzame afronding van het stedelijk gebied. Voor het plangebied is gekozen om aan te sluiten bij de ontwerpuitgangspunten van Loverbosch fase 2 en 3. Dit betekent dat is gekozen voor een natuur inclusieve wijk, waarbij de leefgebieden van biotopen in combinatie met ecologische en landschappelijke structuren als vertrekpunt zijn genomen voor de stedenbouwkundige invulling van het gebied. Dit leidt tot een kwalitatief hoogwaardig plan, waarbij omgevingskwaliteiten behouden blijven en versterkt worden.

4.3.3.1.3 Conclusie

Uit het bovenstaande kan worden afgeleid dat het planvoornemen passend is binnen de voorwaarden die gesteld worden in de Interim Omgevingsverordening en dat dit geen beletsel voor het plan vormt.

4.3.4 De bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord- Brabant

Om aan de toekomstige woningbehoefte te kunnen voldoen en huidige tekorten in te lopen moeten er in Brabant nog veel huizen worden gebouwd. Tot 2050 moeten nog 220.000 huizen aan de bestaande woningvoorraad worden toegevoegd. De nadruk ligt daarbij op de eerstkomende 10 jaar, waarin er zo’n 12.000 woningen per jaar moeten bijkomen. Vergeleken met de vorige prognose (uit 2017) ligt de groei van de Brabantse bevolking duidelijk hoger. De Brabantse bevolking groeit tot 2050 nog met bijna 280.000 mensen, tot ruim 2,84 miljoen inwoners. Tegen het midden van de jaren ’30 krijgen de landelijke gebieden te maken met een geringe bevolkingskrimp. In het stedelijk gebied blijft de bevolking doorgroeien, al neemt de groei ook hier af. Rond 2040 bereikt de vergrijzing van de Brabantse bevolking haar hoogtepunt. Dan is bijna 27% 65 jaar of ouder, tegen 20% in 2020. De hoogste leeftijdsgroepen, 75 jaar en ouder, groeien het sterkst en landelijke gebieden vergrijzen meer dan stedelijke gebieden.

De komende tijd wordt verwacht dat er vanuit andere delen van Nederland meer mensen naar Brabant komen dan dat er vertrekken: gemiddeld (per saldo) zo’n 2.750 personen per jaar. Dit is in lijn met de laatste jaren. Het buitenlandse migratiesaldo – het verschil tussen het aantal immigranten en emigranten – is de laatste jaren sterk toegenomen, tot ongeveer 15.000 in 2019. Ook de komende jaren worden – na een terugval door de ‘corona-effecten’– positieve buitenlandse migratiesaldi verwacht, waarbij het gemiddeld jaarlijkse saldo terugloopt van zo’n 10.000 personen tussen 2020 en 2030 tot ruim 7.000 in de jaren daarna. In de bevolkings- en woningbehoefteprognose is per gemeente ook een indicatie (met bandbreedte) gegeven van de planningsruimte voor woningbouw in de komende jaren. Overeenkomstig de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant is deze ‘programma-indicatie’ richtinggevend voor de (sub)regionale woningbouwplanning en -programmering en de hierover te maken regionale afspraken.

4.3.4.1 Beoordeling voor het plangebied

Gemeentelijke bestemmingsplannen, die voorzien in de nieuwbouw van woningen of anderszins leiden tot een (netto) toename van de woningvoorraad, dienen te passen binnen dit regionale afsprakenkader. Gelet op de bevolkingsontwikkeling wordt voor de gemeente Asten in de bevolkings- en woningbehoefteprognoses uitgegaan van een groei van de woningvoorraad met 545 woningen in de periode 2022-2031. In de bevolkings- en woningbehoefteprognoses van 2017 werd nog een groei van de woningvoorraad met 430 woningen voorzien in diezelfde periode. De nieuwe prognoses geven dus meer ruimte om extra bouwplannen te realiseren in de gemeente Asten.

De bouw van de woningen in onderhavig planvoornemen is onderdeel van de voorziene toename van de woningvoorraad in de gemeente Asten. De woningbouwmonitor 2022-2031 is in maart 2021 in de gemeenteraad bijgesteld. De gemeente voorziet een groei met 506 woningen in de periode 2022-2031. Dit is inclusief de planontwikkeling. Met de ontwikkeling van de woningbouwlocatie wordt voorzien in de behoefte voor diverse doelgroepen. Het planvoornemen bestaat namelijk uit grondgebonden en levensloopbestendige woningen in een groene setting.

4.3.5 De Brabantse agenda wonen

Het kaderstellend provinciaal beleid op het gebied van de woningbouw is verder vastgelegd in de 'Brabantse Agenda Wonen'. In deze agenda heeft de provincie ‘actielijnen’ en ‘richtinggevende principes’ vastgelegd. De actielijnen gaan uit van:

  • accent op duurzame verstedelijking;
  • meer nadruk op de bestaande woningvoorraad;
  • inzetten op een vraaggericht, flexibel planaanbod met ruimte voor nieuwe woonvormen;
  • versterken van de regionale samenwerking en vernieuwen van regionale woningbouwafspraken.
4.3.5.1 Beoordeling voor het plangebied

Het planvoornemen is gebaseerd op een actuele kwalitatieve behoefte en dus vraaggericht. De stedenbouwkundige opzet van het plan, met name de ruime en groene opzet van het openbaar gebied, de vormgeving van de kavels en de beperkte afstand tot de voorzieningen in Asten spreekt de bewoners van de andere deelgebieden aan. De vraag hiernaar is dus aangetoond. Het plan draagt bovendien bij aan de differentiatie van de woningvoorraad in de gemeente Asten. Met name de realisatie van levensloopbestendige woningen en woningen geschikt voor starters draagt hier aan bij. De door de provincie gevraagde flexibiliteit volgt uit de planregels, waarbinnen diverse woonvormen realiseerbaar zijn.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Omgevingsvisie

Recent heeft de gemeente Asten de Omgevingsvisie Asten vastgesteld. In deze omgevingsvisie worden de ambities voor de fysieke leefomgeving vastgelegd, waarbij nadrukkelijk de verbinding wordt gelegd met het sociaal domein en het gemeentelijk gezondheidsbeleid. Daarbij wordt onder meer voortgebouwd op bestaand beleid dat door de gemeenteraad van Asten is vastgesteld.

De omgevingsvisie onderscheidt binnen de gemeente Asten verschillende deelgebieden. Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied 'Dynamische Dorpen', dat bestaat uit de dorpen Asten, Heusden en Ommel. Mede dankzij het groen in en rond de kernen zijn dit fijne dorpen om in te wonen. Gelegen binnen de Metropoolregio Eindhoven hebben ze een dorpse sfeer in uitstraling en gevoel.

In het deelgebied Asten, Heusden en Ommel staan de komende jaren een aantal opgaven centraal: de transformatie van het buitengebied met aandacht voor verbetering van de luchtkwaliteit, het vitaal houden van de kernen, de ontwikkeling van het centrum van Asten en het klimaatbestendig en energieneutraal worden in 2030. Daarnaast wordt er gewerkt aan de 'vitale democratie'. Dat is de manier waarop de samenleving en overheid samenwerken. De omgevingsvisie zal na inwerkingtreding van de Omgevingswet uiteindelijk als basis dienen voor het opstellen van een omgevingsplan.

In de omgevingsvisie wordt het belang van vitale kernen binnen de gemeente onderschreven. In de kernen is het prettig en groen wonen. Onderdeel van de hierboven beschreven opgaven is het realiseren van voldoende, betaalbare en passende woningen en woonomgevingen voor alle doelgroepen. Bij uitbreiding van de dorpen voor wonen of bedrijvigheid wordt rekening gehouden met de aanwezige landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten en sluiten we zoveel mogelijk aan op bestaande structuren.

4.4.1.1 Beoordeling voor het plangebied

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een brede school en woningen in de natuurinclusieve woonwijk van Loverbosch fase 3. Tevens voorziet het in de herbestemming van de voormalige schoollocatie in Loverbosch fase 2 naar woningen voor starters en senioren. Door de opzet van de woningen en de komst van de school worden de bestaande en voorziene wijken op een groene wijze toekomstbestendig en vitaal gehouden. Hiermee draagt het plan bij aan de realisatie van de gemeentelijke doelstellingen van de Omgevingsvisie.

4.4.2 Toekomstagenda Asten 2030

In de Toekomstagenda Asten 2030 stelt de gemeente te streven naar Levendige dorpscentra met ruimte voor ontmoeting in een gemoedelijke sfeer. Dit is belangrijk voor de vitaliteit en aantrekkelijkheid van de kernen. Het centrum is de plek voor ontmoeten, eten en drinken en ook werken. Het behoud van deze vitaliteit is niet vanzelfsprekend. Het wegtrekken van jongeren, het kleiner worden van huishoudens, de vergrijzing en technologische ontwikkelingen vragen om een alerte reactie van gemeenschappen en gemeente. Passende en betaalbare woonvormen, adequate voorzieningen, saamhorigheid en een evenwichtige bevolkingssamenstelling zorgen voor vitaliteit.

Om een aantrekkelijke woongemeente te zijn, voert de gemeente een actief woonbeleid. Het beleid is flexibel en gericht op de lokale woonbehoeften. De gemeente richt zich daarbij ook op het versterken van de aantrekkingskracht voor mensen die graag rustig landelijk willen wonen, dichtbij stedelijke voorzieningen en werk.

4.4.2.1 Beoordeling voor het plangebied

De realisatie van de brede school en woningen, waarvan een deel specifiek voorzien is voor senioren en starters, wordt toegewerkt naar een vitale dorpskern met een evenwichtige bevolkingssamenstelling. Door de komst van de school blijft Asten een aantrekkelijke plaats om te wonen, ook voor (aanstaande) ouders. Door de komst van meer woningen voor starters en ouderen blijft Asten ook aantrekkelijk voor deze doelgroep. Het plan draagt bij aan de doelstellingen van de Toekomstagenda Asten 2030.

4.4.3 Woonvisie gemeente Asten 2015 t/m 2024

In 2016 is de Woonvisie gemeente Asten 2015 t/m 2024 vastgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten van het volkshuisvestingsbeleid voor de komende 10 jaren geformuleerd. Het betreft een gedeeltelijke actualisatie van de woonvisie 2010 t/m 2019.

De belangrijkste aspecten voor het woonbeleid luiden als volgt:

  • 1. Regiogemeenten werken samen op het terrein van volkshuisvesting. Samenwerking betreft bijv. uitvoeren kwalitatief woningmarktonderzoek, kennisdeling. Asten richt zich op het realiseren van een woningvoorraad die past bij de woonbehoeften van de Astense bevolking, zowel kwantitatief (voldoende woningen) als kwalitatief (juiste woningen). Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor de gemeente Asten als geheel maar ook voor de drie afzonderlijke kernen;
  • 2. De kwantitatieve taakstelling voor de gemeente bedraagt 650 woningen tot en met 2029 (= toevoeging aan bestaande woningvoorraad).
  • 3. Voor het nieuwbouwprogramma gelden de volgende kaders naar doelgroep, prijs en type woning: aandeel starters / gezinnen / senioren = 20% / 30% / 50%.

4.4.3.1 Beoordeling voor het plangebied

De woonvisie is nader uitgewerkt in het woningbouwprogramma.

4.4.4 Woningbouwmonitor gemeente Asten 2022 t/m 2031

Het gemeentelijk woningbouwprogramma is vastgelegd in de 'Woningbouwmonitor gemeente Asten 2022 t/m 2031'. In de woningbouwmonitor is het totaal aantal te realiseren woningen in de kern Asten over de periode 2022 t/m 2031 vastgelegd.

4.4.4.1 Beoordeling voor het plangebied

Het planvoornemen is, als onderdeel van Loverbosch fase 3 opgenomen in het woningbouwprogramma.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0016.png"  
Tabel 1: Woningbouwmonitor  

Met het planvoornemen wordt voorzien in de behoefte aan woningcategorieën binnen de kern Asten.

4.4.5 Versnellingsagenda woningbouw Asten

Met de Versnellingsagenda woningbouw Asten beoogt de gemeente de toenemende druk op de woningmarkt tegen te gaan door het bouwtempo hoog te houden. De gemeente doet dit door nadrukkelijk de regie te pakken en versneld een tweetal woningbouwplannen in ontwikkeling te nemen. Binnen deze plannen zal extra aanbod gecreëerd worden voor de meest urgente doelgroepen, met een gezonde mix van huur en koop, in verschillende prijssegmenten en met aandacht voor betaalbaarheid en financierbaarheid.

Ook binnen de bestaande (potentiële) planvoorraad en bij nieuwe woningbouwplannen zal extra gestuurd worden op het bouwen van woningen voor de meest urgente doelgroepen. Daarnaast dient minimaal 25% van de nieuw te bouwen woningen te bestaan uit sociale huurwoningen. De uitgangspunten en acties uit de versnellingsagenda woningbouw zijn verwerkt in de woningbouwmonitor 2022-2031. De woningbouwmonitor wordt gebruikt om te sturen op het planaanbod, de te bouwen woning typologieën en de realisatie van nieuwe woningen.

4.4.5.1 Beoordeling voor het plangebied

In de kern Asten is weinig harde plancapaciteit beschikbaar. Ook voor de kern Asten is het dus wenselijk om op korte termijn een nieuw woningbouwplan in ontwikkeling te nemen. Voorgenomen ontwikkeling sluit hierbij aan.

4.4.6 Strategisch Huisvestingsplan Primair Onderwijs 2018-2028

Het SHP beschrijft een aantal huisvestingsmaatregelen voor de kern Asten. Voorgesteld wordt onder meer een verhuizing van basisschool Sint Bonifatius (Prodas) en een verhuizing/verplaatsing van basisschool De Horizon (PlatOO). De medezeggenschapsorganen van beide scholen hebben vragen gesteld over de nieuwe locaties (o.a. geschiktheid van de voorgestelde locatie) respectievelijk de afstand tot de nieuwe locaties en de route ernaartoe.

Het SHP heeft draagvlak van de gemeente en beide schoolbesturen. De vragen die nu naar voren komen, hangen samen met beide locaties en daaruit voortvloeiende consequenties voor gezinnen met kinderen op de scholen.

Als onderdeel van het SHP is een onderzoek uitgevoerd naar de levensvatbaarheid van de scholen binnen de gemeente Asten. De kernboodschap is dat het voor de duurzaamheid van de scholen in de gemeente Asten het beste is om in te zetten op brede scholen. Hierbij is besloten dat de schoolbesturen en de gemeente op termijn naar vier scholen in de kern Asten en behoud van de school in Ommel willen.

In het SHP wordt uitgegaan van de realisatie van twee nieuwe schoolgebouwen – één nabij het Varendonck College en één in de nieuwe wijk Loverbosch fase 2 – en het afstoten van vijf bestaande schoolgebouwen. Dit zou voor het Openbaar onderwijs op termijn betekenen dat OBS De Horizon en OBS Het Toverkruid een nieuw gebouw krijgen in de nieuwe wijk Loverbosch 2.

4.4.6.1 Beoordeling voor het plangebied

Oorspronkelijk was een nieuw schoolgebouw voorzien in de wijk Loverbosch fase 2. Nu blijkt dat deze locatie niet groot genoeg is, is een nieuwe locatie gevonden om zo toch uitvoering te kunnen geven aan het gemeentelijk beleid. De nieuwe schoollocatie ligt vlakbij de oude locatie (circa 400 meter). Bovendien is op deze nieuwe locatie voldoende ruimte om een brede toekomstbestendige school te realiseren. Hiermee past de ontwikkeling van voorliggend bestemmingsplan binnen het SHP van de gemeente Asten.

4.4.7 Structuurvisie Kwaliteitsverbetering van het landschap

De gemeenteraad van Asten heeft op 28 april 2015 de structuurvisie “kwaliteitsverbetering van het landschap” vastgesteld. De structuurvisie heeft betrekking op de bijdrage die ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied moeten leveren aan de kwaliteitsverbetering van het landschap. Op basis van de toetsingscriteria heeft de woningbouwuitbreiding en school in het deelgebied 'Nieuwe schoollocatie Fase 3', die in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt een grote impact op de omgeving. De ontwikkeling op de voormalige schoollocatie vindt plaats binnen het bestaande stedelijk gebied. Voor dit deelgebied is het beleid niet van toepassing.

Op basis van het beleid zal dit als volgt moeten worden gecompenseerd:

  • goede landschappelijke inpassing (min.10 % inpassing van totale bestemmingsvlak), en
  • + €2,- per m² over de uitbreiding van het bestemmingsvlak/bouwvlak (excl. de m² voor inpassing).

4.4.7.1 Beoordeling voor het plangebied

ad. a. landschappelijke inpassing (min.10 % inpassing van totale bestemmingsvlak)

De noodzakelijke landschappelijke inpassing dient minimaal 10% van het totale oppervlak van het bestemmingsvlak/plangebied te bedragen. Voorliggende ontwikkeling vormt een onlosmakelijk deel met het bestemmingsplan voor Loverbosch fase 3. In dit bestemmingsplan is 44.155 m2 voor inpassing gereserveerd. Het planoppervlakte voor Loverbosch fase 3 (inclusief de schoollocaties) bedraagt 120.343 m2. Hiermee wordt ruimschoots aan de norm voldaan.

ad. b. kwaliteitsverbetering van het landschap (€2,- per m² over de uitbreiding van het bestemmingsvlak (excl. de m² voor inpassing)

De uitbreiding van het bestemmingsvlak / bouwvlak binnen dit plangebied, buiten bestaand stedelijk gebied, bedraagt 13.374 m2. Dit betreft het oppervlakte van de maatschappelijke bestemming, de woonbestemming en de verkeersbestemming binnen het deelgebied 'nieuwe schoollocatie fase 3'. De voor de inpassing van deze functies bedoelde groenbestemming is, in lijn met het beleid van de gemeente Asten, voor de berekening van dit oppervlakte buiten beschouwing gelaten.

Dit betekent dat voor de kwaliteitsverbetering van het landschap een bedrag van 13.374 * €2,- = €26.748 dient te worden geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen. In overeenstemming met de afspraken vanuit de Landschapsinvesteringsregeling (LIR) van de gemeente Asten wordt dit bedrag in het gemeentelijke Fonds kwaliteitsverbetering van het landschap gestort.

Hoofdstuk 5 Milieu- & omgevingsaspecten

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan Asten Loverbosch Schoollocaties 2023 zijn de reeds uitgevoerde (milieu)technische onderzoeken uit Loverbosch fase 2 en Loverbosch fase 3, voor zover die representatief en relevant zijn voor de twee deelgebieden, gebruikt. Onderzoeken die niet meer voldeden zijn of te wel geüpdatet dan wel opnieuw uitgevoerd. Voor een overzicht van deelgebieden wordt verwezen naar figuur 1.

In de volgende paragrafen zijn de effecten van de onderzoeksresultaten per thema afgewogen voor de twee deelgebieden 'voormalige schoollocatie fase 2' respectievelijk 'nieuwe schoollocatie fase 3'. Daar waar deze verdeling niet relevant is, wordt gesproken over 'het plangebied'.

5.2 Milieu

5.2.1 Bodem

Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet. Bij overige ruimtelijke besluiten is ook een inzicht in de bodemkwaliteit nodig op basis van artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht. Voor het toepassen dan wel afvoeren van vrijkomende grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Het toepassen van grond (>50 m3) dient gemeld te worden bij het meldpunt Bodemkwaliteit.

5.2.1.1 Actualiserend bodemonderzoek voormalige schoollocatie fase 2

Aangezien het reeds uitgevoerde bodemonderzoek voor dit deelgebied meer dan 5 jaar oud is, is dit bodemonderzoek geactualiseerd. Dit onderzoek is als 'Bijlage 3 Actualiserend bodemonderzoek' toegevoegd.

Uit het onderzoek volgt dat de bovengrond (0-0,5 m-mv) plaatselijk marginaal verontreinigd is met cadmium. Dit komt overeen met de verwachtingen op basis van voorgaande onderzoeken. De ondergrond (0,1-2 m-mv) is conform verwachting niet verontreinigd.

Op basis van de onderzoeksresultaten hoeven geen restricties gesteld te worden aan de beoogde herontwikkeling van de locatie. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de gewenste planontwikkeling.

5.2.1.2 Bodemonderzoek nieuwe schoollocatie fase 3

Voor het bestemmingsplan 'Asten Loverbosch fase 3 2022' is in december 2021 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage is als 'Bijlage 4 Bodemonderzoek Fase 3' toegevoegd.

Uit het bodemonderzoek volgt dat de grond uit de bovenlaag (0-0,5 m-mv) plaatselijk zeer licht verontreinigd is met cadmium. De grond uit de onderlaag (0,1-2 m-mv) is niet verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd met cadmium, koper, nikkel, zink en/of barium. De aangetroffen verhogingen kunnen worden beschouwd als diffuus verhoogde gehaltes. Op basis van de onderzoeksresultaten gelden geen restricties ten aanzien van de gewenste ontwikkeling. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de gewenste planontwikkeling.

5.2.2 Geluid
5.2.2.1 Algemeen

Voor geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Cumulatieve geluidbelasting

Artikel 110f van de Wet geluidhinder stelt dat bij het vaststellen van hogere grenswaarden rekening gehouden dient te worden met cumulatie van meerdere akoestisch relevante geluidbronnen. Bovendien geldt dat de cumulatieve geluidbelasting moet worden bepaald indien er sprake is van blootstelling aan meer dan één zon plichtige geluidsbron met geluidbelasting boven de voorkeurswaarde. Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige (spoor)wegen, industrie en luchtvaart met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde.

Goede ruimtelijke ordening

Of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat kan inzichtelijk worden gemaakt door de cumulatieve geluidbelasting ten gevolge van alle gemodelleerde wegen te bepalen. Bij de beoordeling wordt de geluidbelasting getoetst aan de classificering volgens de milieu kwaliteitsmaat behorende bij de 'methode Miedema'. Bij een milieukwaliteit 'goed' of 'redelijk' is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Bij de beoordeling 'matig', 'tamelijk slecht' en 'slecht' dient onderzocht te worden of de geluidbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen door toepassing van maatregelen.

5.2.2.2 Voormalige schoollocatie fase 2

Vanwege de gezoneerde wegen ter plaatse van het deelgebied 'voormalige schoollocatie fase 2' is akoestisch onderzoek inzake gevelbelasting uitgevoerd 'Bijlage 5 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai voormalige schoollocatie'. De verkeersgegevens voor de Floralaan en Dille zijn afgeleid uit eerder uitgevoerd akoestisch onderzoek ter plaatse van deze locatie. Beide wegen hebben een maximumsnelheid van 50 km/u. Wegen zoals Kamille en Tijm behoeven geen aanvullend onderzoek, aangezien dit 30 km/u wegen zijn. Voor deze wegen is daarom alleen een inschatting gemaakt gebaseerd op expert judgement. Over deze wegen is alleen bestemmingsverkeer (verkeer van de bewoners op deze weg) te verwachten. Een aanname van 400 motorvoertuigen per etmaal is hiermee aan de ruime kant voor deze wegen.

Resultaten wegverkeer

Uit de geluidbelastingtoets in het kader van de Wet geluidhinder kan worden geconcludeerd dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Floralaan op geen enkele gevel van het bouwplan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. Het verlenen van een hogere waarde conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder is dan ook niet noodzakelijk.

Cumulatie

Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige (spoor)wegen, industrie en luchtvaart met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. In het onderhavige geval is dit niet aan de orde.

5.2.2.3 Wegverkeerslawaai nieuwe schoollocatie fase 3

Gezien de voorziene ontwikkeling van deelgebied 'nieuwe schoollocatie fase 3' is een akoestisch onderzoek verkeerslawaai uitgevoerd waarbij rekening gehouden met de komst van een brede school en woningen in dit deelgebied. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 6 Akoestisch onderzoek Nieuwe schoollocatie fase 3.

Resultaten wegverkeer

Door het wegverkeer op de A67 wordt de voorkeursgrenswaarde bij de nieuwe schoollocatie en diverse woningen in het plangebied overschreden. Door het wegverkeer N279 wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB bij diverse woningen overschreden. Door de A67 wordt een maximale ontheffingswaarde van 53 dB overschreden voor nieuwbouw in het stedelijk gebied. Door de N279 wordt een maximale ontheffingswaarde van 63 dB overschreden voor nieuwbouw buiten het stedelijk gebied. In Bijlage 6 Akoestisch onderzoek Nieuwe schoollocatie fase 3 en Bijlage 7 Hogere grenswaarden A67 en N279 wordt aangegeven voor welke gebieden de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0017.png"  
Tabel 2: Uitwerking wetgeving voor onderhavige wegen  

Maatregelen wegverkeer

Gebaseerd op deze resultaten zijn in het akoestisch onderzoek potentiële geluidwerende maatregelen benoemd en op doeltreffendheid beoordeeld:

  • Het aanleggen van een geluidwal met uit het plan vrijkomende grond is in een eerder stadium als een mogelijkheid aangegeven. Deze optie is uiteindelijk als niet wenselijk beschouwd omdat:
    • 1. het terrein moet worden opgehoogd (er komt dus geen grond vrij);
    • 2. Een geluidwal te veel ruimte in beslag neemt bij de woningen;
    • 3. de geluidwal de migratie van dieren belemmert.
  • Geluidschermen moeten, om voldoende effect te hebben, minimaal 5 meter hoog zijn. Dit is stedenbouwkundig en landschappelijk niet wenselijk en (civiel)technisch nauwelijks mogelijk. De kosten van dergelijke schermen langs de oostzijde van het onderzochte gebied bedragen 1,5 tot 3 miljoen euro afhankelijk van de uitvoering. Deze kosten kan het plan (en dan met name de woningen met geluidbelastingen boven de voorkeursgrenswaarde) niet dragen;
  • Het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde ondervindt overwegende bezwaren van financiële aard. Daarbij komt dat de A67 en N279 reeds voorzien zijn van geluid reducerende wegdekken. Het verlagen van de maximum snelheid blijkt geen effect te hebben;
  • Herinrichting van de deelgebieden waardoor de afstand tussen de geluidbron en ontvanger wordt vergroot. Omdat een verdubbeling van deze afstand slechts 3 dB reductie oplevert, is het vergroten van deze afstand niet doeltreffend. Mede omdat het plangebied dan niet op efficiënte wijze kan worden ingericht.
  • Het is mogelijk om op basis van artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder een verzoek in te dienen voor hogere grenswaarden. Geconcludeerd wordt dat het mogelijk is om dit verzoek te verlenen omdat het verzoek uitvoerbaar is. Immers kunnen lokale bouwkundige maatregelen worden getroffen om goed woon- en leefklimaat te waarborgen. Hierbij kan men kan denken aan het plaatsen van een vliesgevel/ wintertuin en/of een tuinmuur om een geluidluwe buitenruimte te creëren. Om het nemen van geluidwerende maatregelen te borgen, is in de planregels (artikelen 4.4.2 en 6.5.2) de voorwaardelijke verplichting voor geluidwerende maatregelen opgenomen.

Karakteristieke geluidwering van de gevel

Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB dient er een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform dat nader onderzoek) is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Ten behoeve van onderhavig planvoornemen dient nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. In de planregels van voorliggend bestemmingsplan zal een voorwaardelijke verplichting worden opgenomen waarmee wordt geborgd dat een omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' slechts wordt verleend indien de woningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder of de door het bevoegd gezag vastgestelde hogere grenswaarde.

Cumulatie

Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige (spoor)wegen, industrie en luchtvaart met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. In het onderhavige geval betreft dit de wegen A67 en N279.

De milieukwaliteit in de omgeving kan worden bepaald aan de hand van de 'methode Miedema'. De hiertoe te toetsen gecumuleerde waarde ligt bij alle gebouwen onder 60 dB. Dat betekent dat de milieukwaliteit matig, redelijk of goed is. Toepassing van de juiste maatregelen/voorzieningen in de gevels van te realiseren woningen zal te allen tijde resulteren in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Derhalve is voor realisatie van de woningen met een cumulatieve geluidbelasting boven 53 dB een aanvullend akoestisch onderzoek geluidwering gevel nodig.

Conclusie wegverkeerslawaai

  • Toepassing van de juiste voorzieningen in de gevels van te realiseren woningen zal resulteren in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarom is voor de realisatie van geluidgevoelige objecten met een cumulatieve geluidbelasting boven 53 dB aanvullend akoestisch onderzoek geluidwering gevel nodig. In geval sprake is van mechanische balansventilatie (met WTW), kan zonder meer worden gesteld dat de geluidwering minimaal 25 dB bedraagt, waarmee pas bij een cumulatieve geluidbelasting van 58 dB een onderzoek geluidwering gevel nodig is;
  • De bouwplannen voor het deelgebied zijn vanuit de Wet geluidhinder en een goede ruimtelijke ordening uitvoerbaar.

5.2.2.4 Industrielawaai nieuwe schoollocatie fase 3

Voor deze planontwikkeling in dit deelgebied is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidemissie van de activiteiten en werkzaamheden voor de beoogde brede school met bijbehorende voorzieningen. De rapportage van dit onderzoek is toegevoegd als 'Bijlage 8 Akoestisch onderzoek industrielawaai'.

Uit de resultaten van de berekeningen, die in het kader van het akoestisch onderzoek rond de realisatie van de brede school zijn uitgevoerd, kunnen de in onderstaande paragrafen vermelde conclusies worden getrokken.

Ruimtelijke procedure

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0018.png"  
Motivatie voor stap 3:
Gezien het aanvaardbare maximale geluidniveau voor het binnenniveau, het gebiedseigen karakter van het geluid, de beperkte mate waarin deze piekgeluiden voorkomen en dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau voldoet aan stap 2 van de VNG-publicatie voor een rustige woonwijk wordt gemotiveerd onderbouwd dat uitwijken naar stap 3 in onderhavige situatie aanvaardbaar wordt geacht.  
Tabel 3: Conclusies voor de ruimtelijke procedure  

Vergunningprocedure

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0019.png"  
Tabel 4: Conclusies voor de vergunningprocedure  

Eindconclusie

Geconcludeerd kan worden dat de toekomstige situatie voor de in dit onderzoek aangegeven randvoorwaarden akoestisch inpasbaar geacht kunnen worden. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Er hoeven, op basis van deze onderzoeksresultaten, geen eisen gesteld te worden aan de beoogde ontwikkeling in dit deelgebied. Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de gewenste planontwikkeling.

5.2.3 Externe veiligheid
5.2.3.1 Algemeen

In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:

  • activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water.

Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven:

Voor deze doelstelling is het begrip plaatsgebonden risico (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6, die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.

  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers:

Hierbij staat het begrip groepsrisico (GR) centraal. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen. Op grond van artikel 13 BEVI dient het bevoegd gezag bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico uit te voeren. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen op basis van respectievelijk het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB).

5.2.3.2 Voormalige schoollocatie fase 2

In maart 2015 is door Grontmij (huidig Sweco) een risico-inventarisatie externe veiligheid uitgevoerd voor het bestemmingsplan ten behoeve van de ontwikkeling Loverbosch fase 2 (Bijlage 9 Externe veiligheid Loverbosch fase 2 2015). Onderhavig deelgebied maakt hier integraal deel van uit. De belangrijkste conclusies uit dit onderzoek zijn:

  • De aanwezige inrichtingen binnen het inventarisatiegebied vormen geen belemmering voor de woningbouwontwikkeling binnen het plangebied Loverbosch fase 2;
  • Rondom het plangebied liggen geen buisleidingen of spoorwegen waardoor/ waarover significante hoeveelheden gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Voor wat betreft het transport van gevaarlijke stoffen over de weg. is alleen de A67 relevant. Het plangebied ligt op ruim 600 meter afstand van de A67 en ligt daarmee buiten het invloedsgebied van 355 meter;
  • Elektromagnetische straling vormt geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid voor deelgebied geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkelingen.

5.2.3.3 Nieuwe schoollocatie fase 3

In december 2021 is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd voor het bestemmingsplan ten behoeve van de ontwikkeling Loverbosch fase 3 (Bijlage 10 Externe veiligheid quickscan Loverbosch fase 3 2021). In deze quickscan zijn de risicobronnen geïnventariseerd en is beoordeeld of de genoemde risicobronnen mogelijk een belemmering vormen voor de invulling van het plangebied.

Het deelgebied bevindt zich niet binnen een beïnvloedingsgebied van een waterweg, spoorlijn, buisleidingen of risicovolle inrichtingen. Wat betreft transport over de weg is alleen rijksweg A67 relevant. Aangezien het deelgebied op meer dan 200 meter van de rijksweg ligt, hoeft de invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico niet te worden berekend (BEVT artikel 8 lid 1, en HART paragraaf 2.1).

Dit deelgebied ligt echter wel binnen het invloedsgebied van rijksweg A67. Hierdoor dienen de risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg (toxic scenario) meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Deze beperkte verantwoording is als Bijlage 11 Externe veiligheid verantwoording groepsrisico 2021 toegevoegd.

In de verantwoording is aangegeven in hoeverre externe veiligheidsrisico's in dit deelgebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Hierin is rekening gehouden met een toxisch scenario, waarbij toxische vloeistoffen en gassen vrijkomen als een tankwagen met toxische stoffen het begeeft van bijvoorbeeld een incident. Een toxische wolk kan hierdoor ontstaan en zich richting het plangebied drijven. In onderhavige situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht. In de verantwoording worden twee aspecten beschouwd die in artikel 7 en 8 van het BEVT opgenomen zijn t.a.v. het groepsrisico:

  • Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval:

De beheersbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. Hierbij gaat het om het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen en om de brandweerzorgnorm. Het plangebied moet goed bereikbaar zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen. Voor de bereikbaarheid is bij een toxisch scenario vooral de bereikbaarheid van de risicobron maatgevend. De inrichting van het plangebied heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.

  • Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten:

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Het planvoornemen betreft niet specifiek woningen voor minder zelfredzame personen. Uitgangspunt is daarom dat de aanwezigen zichzelf, dan wel met hulp van anderen, in veiligheid kunnen brengen. Hiervoor is het ook nodig dat er haaks op elkaar staande vluchtwegen beschikbaar zijn, dei van de bron af zijn gericht. Aangezien het bestemmingsplan voorziet in de nieuwbouw van woningen, zal op grond van de vigerende bouwregelgeving voldoende aandacht aan de luchtdichtheid van deze woningen geschonken worden. Op deze manier bieden de woningen goede bescherming tegen een giftige gaswolk. Eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallaties dienen met één handeling uitgeschakeld te worden. Zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen zoals een waarschuwings- en al alarmeringssysteem en risicocommunicatie.

In de verantwoording van het groepsrisico zijn verschillende elementen aangedragen die de gemeenteraad kan gebruiken bij de oordeelsvorming. (In het kader van de ruimtelijke procedure heeft de gemeente Asten inmiddels advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio. Op basis van dat advies zal een standpunt over de verantwoording van het groepsrisico worden ingenomen).

5.2.4 Milieuzonering
5.2.4.1 Algemeen

Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" (verder: VNG-uitgave). De VNG-uitgave geeft op systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala aan bedrijfsactiviteiten. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten indicatieve richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. De handreiking is oorspronkelijk bedoeld als hulpmiddel bij de ruimtelijke planvorming. Uit de rechtspraak van de Afdeling vloeit voort dat de handreiking als hulpmiddel is erkend. Afwijken van de richtafstanden is mogelijk, mits wordt onderbouwd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.2.4.2 Voormalige schoollocatie fase 2

Binnen dit deelgebied worden 25 woningen doch geen hinder veroorzakende functies mogelijk gemaakt. Direct rondom dit deelgebied zijn geen hinder veroorzakende functies gelegen. Alle bedrijven liggen op voldoende afstand en tasten het woon- en leefklimaat binnen dit deelgebied niet aan.

5.2.4.3 Nieuwe schoollocatie fase 3

Binnen dit deelgebied worden zowel hinder veroorzakende functies (brede school) als geen hinder gevoelige functies (wonen) mogelijk gemaakt. Voor dit deelgebied moet dan ook enerzijds de omgeving aan de ontwikkeling worden getoetst en anderzijds de ontwikkeling aan de omgeving.

Toetsing omgeving aan ontwikkeling

  • Op een afstand van circa 25 meter van dit deelgebied ligt de meest dichtbij gelegen woning. Een woning is geen hinder veroorzakend object en is hiermee geen belemmering voor de school.
  • Ten noorden van het deelgebied bevindt zich op een afstand van ruim 20 meter een volkstuinencomplex. Het gebruik hiervan is vergelijkbaar met het gebruik van een tuin (bij een woning). Hieruit volgen geen beperkingen voor het voorgenomen plan.
  • Het plangebied bevindt zich niet binnen de richtafstanden van omliggende (agrarische) bedrijven. In paragraaf 5.2.6 is nader ingegaan op de relevante hinderzone van omliggende agrarische bedrijven.

Toetsing ontwikkeling aan omgeving

Met het planvoornemen wordt binnen de maatschappelijke bestemming een brede school met bijbehorende voorzieningen mogelijk gemaakt. Dit is vergelijkbaar met een basisschoollocatie in combinatie met een kinderopvanglocatie. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor een dergelijke inrichting een maximale richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Op een afstand van circa 25 meter is de dichtstbijzijnde woning geprojecteerd. Hiermee wordt niet voldaan aan de richtafstand. In paragraaf 5.2.2 wordt aan de hand van een akoestisch onderzoek industrielawaai aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat binnen de omliggende woonbestemmingen. Er zijn geen andere gevoelige objecten in de directe omgeving van het plangebied gelegen.

Conclusie

Gelet op bovenstaande vormt het aspect bedrijven- en milieuzonering geen belemmering voor het planvoornemen in dit deelgebied.

5.2.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer hoofdstuk 5 ('Wet luchtkwaliteit') zijn eisen voor luchtkwaliteit opgenomen voor de stoffen lood, zwaveldioxide, stikstofoxiden (NOx), fijnstof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen en ozon. Omdat in Nederland over het algemeen alleen overschrijdingen worden geconstateerd door de stoffen NO2 en PM10, beperkt het luchtkwaliteitsonderzoek zich tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als aan minimaal één van de volgende maatregelen wordt voldaan:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde of in de lijst met standaard categorieën NIBM van de regeling);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0020.png"  
Tabel 5: Grenswaarden luchtkwaliteit  

De wettelijke norm (EU-grenswaarde) voor fijnstof in de Wet milieubeheer ligt hoger dan de gezondheidskundige WHO-advieswaarde (tabel 5). De Europese grenswaarden voor de luchtkwaliteit zijn bedoeld om de gezondheid van de bevolking te beschermen. De WHO-richtlijnen zijn bedoeld voor beleidsvorming en om beleidsopties voor luchtkwaliteitsbeheer te ondersteunen. De EU-grens-waarden is een compromis tussen wat vanuit gezondheidsperspectief wenselijk is, wat technisch mogelijk is en wat economisch en politiek haalbaar is. Voor de relatie tussen de concentraties luchtverontreiniging en gezondheidseffecten, is er geen drempelwaarde bekend waaronder geen effecten optreden. Dus geldt: 'hoe schoner, hoe gezonder'.

5.2.5.1 Achtergrondconcentratie fijnstof

De achtergrondconcentratie fijnstof (PM10) in 2022 ligt zowel voor deelgebied 'de voormalige school-locatie Loverbosch fase 2' (x,y:180894, 380100) als voor deelgebied 'de nieuwe schoollocatie Loverbosch fase 3' (x, y: 181373, 380234) rond 18 ìg/m3 . Deze achtergrondconcentratie ligt onder de wettelijke EU-grens-waarden en benadert de WHO-advieswaarde van 15 ìg/m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0021.png"  
Figuur 13: Achtergrondconcentratie PM10 in 2022 (bron: GCN, RIVM 2023)  
5.2.5.2 Impact verkeer

Om een beeld te krijgen van de huidige achtergrondconcentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (zowel PM10 als PM2.5) ter plaatse van de deelgebieden is gebruik gemaakt van de resultaten uit de NSL Monitoringstool (monitoringsronde 2020). Met deze Monitoringstool wordt de luchtkwaliteit jaarlijks in beeld gebracht langs de drukste wegen in Nederland, zowel voor het gepasseerde jaar als voor de toekomst. Middels de NSL-Monitoringstool zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van het plangebied voor de jaren 2020 en 2030 bepaald (tabel 6). Het meest nabij gelegen rekenpunt zijn de rekenpunten aangrenzend aan het plangebied aan de westzijde van de N279. Uit de controle blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2020 en 2030 niet worden overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0022.png"  
Tabel 6: Berekende jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in µg/m3 voor rekenpunten aan de westzijde van de N279 met NSL-Monitoringstool  

5.2.5.3 Impact extra verkeer

In het Besluit NIBM is vastgelegd wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof in dat gebied. Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. Dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden. Om te bepalen of de NO2- en PM10-emissie door de toename van verkeersbewegingen aan te merken is als 'Niet In Betekenende Mate', kan de NIBM-tool van het Ministerie van I&M / Infomil gebruikt worden. Voor rekenjaar 2024 ligt het omslagpunt, waarbij het extra verkeer nog NIM is en geen nader verkeerskundig onderzoek nodig is, op maximaal 2.430 extra voertuigbewegingen (weekdag-gemiddelde).

5.2.5.3.1 Voormalige schoollocatie fase 2

Ter plaatse van de geplande schoollocatie worden nu maximaal 25 woningen gerealiseerd. Gebaseerd op de CROW-norm van 8,6 verkeersbewegingen per etmaal per woning in een weinig stedelijk gebied binnen bebouwde kom, bedraagt de toename 215 lichte verkeersbewegingen per etmaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0023.png"  
Tabel 7: voormalige schoollocatie Loverbosch fase 2: extra voertuigbewegingen (bron: infomil, NIBM-tool)  

Uit de berekening volgt dat de extra verkeersgeneratie door de woningen niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de PM10 en NO2 concentratie. Het omslagpunt ligt bij circa 2.435 extra verkeersbewegingen.

5.2.5.3.2 Nieuwe schoollocatie fase 3

Het planvoornemen maakt 25 woningen en een school mogelijk. Voor de schoollocatie geldt volgens de CROW-norm een verkeersgeneratie van 13 verkeersbewegingen per etmaal per 100 m² bvo (aangesloten bij middelbare school omdat gegevens over bassischool ontbreken). Uitgaande van een bvo van 4.000 m2 leidt dit tot 520 lichte verkeersbewegingen per etmaal. De totale verkeersgeneratie voor dit bedraagt derhalve 520 + 215 = 735 lichte verkeersbewegingen per etmaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0024.png"  
Tabel 8: Nieuwe schoollocatie Loverbosch fase 3: extra voertuigbewegingen (bron: infomil, NIBM-tool)  

Uit de output van de NIBM-tool (tabel 7) volgt dat de extra verkeersgeneratie door de woningen en de school niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de PM10 en NO2 concentratie.

5.2.5.4 Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze algemene maatregel van bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school - in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteits-onderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in zo'n onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen.

De beoogde nieuwe schoollocatie in fase 3 (het bestemmingsvlak) ligt op meer dan 100 meter afstand gemeten vanaf de rand van de N279 en ligt buiten de onderzoekszone van de provinciale weg.

5.2.5.5 Conclusie luchtkwaliteit

Op basis van bovenstaande paragrafen kan voor luchtkwaliteit voor beide deelgebieden het volgende worden geconcludeerd:

  • De wettelijke grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 worden niet overschreden. Voor luchtkwaliteit is sprake van een goed woon- en leefklimaat;
  • Het planvoornemen draagt voor beide deelgebieden 'niet in betekende mate' bij aan de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 en resulteert niet in een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • De nieuwe schoollocatie ligt buiten de onderzoekszone van het Besluit gevoelige bestemmingen.
5.2.6 Geur en gezondheid ten aanzien van veehouderijen

In de omgeving van beide deelgebieden liggen intensieve veehouderijen. De meest nabijgelegen veehouderij (varkenshouderij) ligt op 400 meter afstand. Veehouderijen kunnen nadelige effecten hebben voor de gezondheid van omwonenden, onder andere door (fijn) stof en geur. Voor de realisatie van het planvoornemen is het noodzakelijk dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe school en woningen gewaarborgd is. Daarom is voor beide deelgebieden onderzoek verricht naar geurhinder en de gezondheidseffecten als gevolg van veehouderijen. De rapportage van dat onderzoek is toegevoegd in 'Bijlage 12 Geur, fijnstof en endotoxinen'. Kort samengevat is de conclusie van dit onderzoek dat de toename van het gezondheidsrisico van één geitenhouderij op een afstand van 1,9 kilometer tot het plangebied is te verwaarlozen.

5.2.6.1 Geur

In de gemeentelijke geurgebiedsvisie is een achtergrondbelasting tot 6 OUE/m3 als optimaal aangemerkt voor woonkernen en tot 14 OUE/m3 voor het buitengebied. De gezondheidskundige GGD-advieswaarde bedraagt 5 OUE/m3 voor woonkernen en 10 OUE/m3 voor het buitengebied.

De berekende indicatieve achtergrondbelasting bedraagt binnen het deelgebied 'voormalige schoollocatie fase 2' 1,8 OUE/m3 en varieert binnen het deelgebied 'nieuwe schoollocatie fase 3' tussen de 2,1 en maximaal 3,4 OUE/m3. Geconcludeerd kan worden dat voor beide deelgebieden sprake is van een 'optimaal+/optimaal' woon- en leefklimaat.

Verder liggen de twee deelgebieden niet binnen een vaste afstandscontour van een veehouderij met dieren waarvoor geen emissiefactoren zijn vastgesteld (zogenaamde vaste afstand veehouderijen) en ook niet binnen de in de geurverordening vastgestelde grootste vaste afstandscontour van een melkveehouderij. Van een omgekeerde werking is voor geur dan ook geen sprake. Veehouderijen in de omgeving worden niet in hun belangen geschaad.

5.2.6.2 Fijnstof

De huidige achtergrondconcentratie fijnstof (PM10) is laag en ligt binnen beide deelgebieden rond de 18 µg/m3 (zonder zeezoutcorrectie) De bronbijdrage door veehouderijen is zeer beperkt (minder dan 1 µg/m3). Ter plaatse van beide deelgebieden kunnen, gezien de lage achtergrondconcentratie en de zeer beperkte bronbijdrage door veehouderijen, verhoogde gezondheidsrisico's ten gevolge van fijnstof uit veehouderijen worden uitgesloten. Fijnstof vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling en omgekeerd ook niet voor de veehouderijen in de omgeving.

5.2.6.3 Endotoxinen

Uit onderzoek in opdracht van de Nederlandse rijksoverheid blijkt dat endotoxine in de (fijn)stof- emissie uit intensieve veehouderijen een relevante component voor luchtwegklachten en dier-op-mens overdraagbare infectieziekten (zoönose) is. Gezondheidseffecten worden veroorzaakt door de combinatie van emissies van fijnstof, aan stofdeeltjes gebonden endotoxine en ammoniak-secundair fijnstof uit de veehouderijen. Endotoxine wordt gezien als een goede indicator voor blootstelling van omwonenden aan stoffen uit stallen die een negatieve invloed hebben op de luchtwegen.

Beide deelgebieden liggen op ruime afstand van de vergunde individuele en (indicatieve) cumulatieve endotoxine-risicocontouren van omliggende veehouderijen (figuur 14). Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van gezondheidsrisico's ten gevolge van endotoxinen. Het bestemmingsplan heeft geen omgekeerde werking en er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect endotoxinen vormt geen belemmering voor de veehouderijen in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0025.png"  
Figuur 14: Risicocontouren voor endotoxine ter plaatse van het plangebied  
5.2.6.4 Geitenhouderij

Het gezondheidskundig advies is om uit voorzorg geen nieuwe woningen te bouwen binnen 2 km rond geitenhouderijen (risicoafstand varieert in de onderzoeken tussen de 1,5 en 2 km) om gezondheidsrisico's te voorkomen. Beide deelgebieden liggen op afstanden van circa 1,9 à 2 km van het bestemmingsvlak van de zuidelijk gelegen geitenhouderij Polderweg 53 te Asten. Uit het VGO III onderzoek blijkt dat de verhoging van het risico op longontsteking sterk terugvalt na 500 meter. Dit betekent dat buiten een straal van 500 meter van een geitenhouderij aanzienlijk minder extra risico bestaat dan daarbinnen. Op 1,9 km afstand is het gezondheidsrisico ten gevolge van één geitenhouderij te verwaarlozen.

Het is aan het gemeentebestuur om bij de besluitvorming over het bestemmingsplan een belangenafweging te maken. De volgende punten dienen betrokken te worden in deze afweging:

  • gelet op de afstand van minimaal 1,9 km tussen de deelgebieden en geitenhouderijen is de verhoging van het risico op longontsteking door de toename van het aantal mensen dat blootgesteld ten gevolge van het woningbouwplan zeer klein. Zeker in verhouding met de omvang van de reeds bestaande woonkern Asten;
  • er zijn geen andere verhoogde gezondheidsrisico's voor de deelgebieden door veehouderijen;
  • het provinciale geitenmoratorium bevat een verbod op uitbreiding en oprichting van geitenhouderijen, waardoor een toename van het blootstellingsrisico in de deelgebieden door bedrijfsontwikkeling van geitenhouderijen in ieder geval niet mogelijk is.
  • ook de Omgevingsdienst Zuid Oost Brabant stemt na beoordeling in met de conclusie dat er, ondanks de ligging net binnen het risico contour, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Daarnaast geldt:

Er is sprake van een woningbouwopgave. Het kunnen blijven wonen in de eigen omgeving wordt ook als een belangrijk onderdeel van positieve gezondheid gezien;

Een verbod op woningbouw binnen 1,5 tot 2 km van een geitenbedrijf kan als niet-proportioneel aangemerkt worden. Als uit nieuwe onderzoeken zou blijken dat de gezondheidsrisico's groter zijn dan nu bekend is, zal een sanering van het geitenbedrijf eerder een proportionele maatregel zijn dan de sanering van (bestaande) woningen in de omgeving van het geitenbedrijf.

5.2.6.5 Conclusie gezondheidseffecten geitenhouderijen

Beide deelgebieden liggen net binnen een risicocontour van een geitenhouderij. Gelet op de afstand van minimaal 1,9 km tussen de deelgebieden en geitenhouderijen is de verhoging van het risico op longontsteking door de toename van het aantal mensen dat blootgesteld ten gevolge van het school- en woningbouwplan zeer klein. Met dit bestemmingsplan wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het oplossen van de woningbouwopgave en aan het creëren van een toekomstbestendige woonomgeving. Om deze reden acht de gemeente de zeer beperkte toegenomen gezondheidsrisico's in verhouding met de met dit plan te dienen belangen aanvaardbaar.

5.3 Waterhuishouding

5.3.1 Wet en regelgeving

Voor het thema water is relevant beleid op verschillende niveaus van toepassing. De belangrijkste gezamenlijke punten uit deze beleidstukken zijn dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening en dat de verdroging en wateroverlast bestreden dienen te worden. In de volgende paragrafen zijn de voor beide deelgebieden relevante beleidsuitgangspunten nader toegelicht. Op basis van deze beleidsstukken alsmede het waterplan dat voor beide deelgebieden is opgesteld, is het thema water beoordeeld.

1. Europees en rijksbeleid:

  • Kaderrichtlijn Water: De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden;
  • Waterwet: De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal;
  • Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets: Op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen ruimtelijke plannen te zijn voorzien van een waterparagraaf;
  • Nationaal Waterplan: Het Nationaal Waterplan wordt vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische zaken. In het plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven en vormt het kader voor regionale waterplannen en beheerplannen;
  • Nationaal Bestuursakkoord Water: Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit.

2. Regionaal en gemeentelijk beleid

  • Waterbeheer plan 2022-2027: Op 19 november 2021 heeft het Waterschap Aa en Maas het waterbeheerplan 2022-2027 vastgesteld. In dit waterbeheerplan staan de doelstellingen die het waterschap nastreeft en wat het waterschap in de periode 2022-2027 gaat doen om deze doelen te halen;
  • Keur Waterschap Aa en Maas: Op 26 februari 2015 heeft het waterschap de nieuwe Keur vastgesteld, die op 1 maart 2015 inwerking is getreden. Deze keur is in samenwerking tussen de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel tot stand gekomen, waardoor nu sprake is van een uniforme Keur;
  • Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2025: De gemeenteraad heeft op 8 december 2020 conform artikel 4.22 van de Wet Milieubeheer het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) gemeente Asten 2021-2025 vastgesteld. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan een duurzame inzameling en verwerking van afvalwater, hemelwater en overtollig grondwater en een duurzaam beheer van het gemeentelijk rioolstelsel. Voor alle uitbreidingslocaties geldt dat de waterberging binnen het plan moet worden gerealiseerd.
5.3.2 Beoordeling

Voor beide deelgebieden is een waterplan 'Bijlage 13 Waterplan bestemmingsplan Loverbosch (Fase 2 - Woningen; Fase 3 - Schoollocatie)' opgesteld. Belangrijk uitgangspunt is dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij de voorgenomen ontwikkelingen. De planontwikkeling heeft een totale omvang van circa 23.951 m² (bijna 2,4 ha.

Voor de hemelwatervoorzieningen wordt rekening gehouden met de toe te voegen bebouwing en verharding, waarbij wordt gestreefd het hemelwater op een natuurlijke en landschappelijke wijze binnen het eigen plangebied te bergen en te laten infiltreren in de bodem.

  • Deelgebied 'voormalige schoollocatie fase 2' heeft een oppervlak van circa 4.821 m² en ligt momenteel braak tussen de reeds gerealiseerde woningen en hemelwatervoorzieningen;
  • Deelgebied 'nieuwe schoollocatie fase 3' met een oppervlak van circa 19.130 m² is momenteel nog in agrarisch gebruik.

1) Hemelwater

Het hemelwater van de nieuw te realiseren bebouwing en verhardingen dient voor beide deelgebieden binnen het eigen plangebied te worden gebufferd, alwaar het kan infiltreren in de bodem of vertraagd wordt afgevoerd op het oppervlaktewater.

Voor het dimensioneren van de hemelwatervoorzieningen wordt rekening gehouden met de toe te voegen bebouwing en verharding, waarbij wordt gestreefd het hemelwater op een natuurlijke en landschappelijke wijze binnen het eigen plangebied te bergen en te laten infiltreren in de bodem. De reeds voorziene maatregelen voor het opvangen van hemelwater i.c. de wadi's binnen beide deelgebieden hebben meer dan voldoende capaciteit om het hemelwater te bergen/ infiltreren of vertraagd af te voeren. Dit omdat met de eerder doorgerekende plannen rekening was gehouden met een groter verhard oppervlak.

2) Vuil water

Het vuilwater wordt gescheiden afgevoerd via het nieuw aan te leggen rioolsysteem binnen beide deelgebieden. Vuilwaterrioleringen worden aangesloten op de dichtstbijzijnde bestaande afvalwater-riolering van Loverbosch.

3) Oppervlakte water

De voorgenomen planontwikkelingen hebben geen aanvullende gevolgen voor de Beekerloop. In de bestemmingsplannen voor de ontwikkelingen Loverbosch fase 2 en fase 3 zijn een aantal maatregelen opgenomen waarbij de ligging van de Beekerloop is/wordt aangepast. Dit is vastgelegd middels de bestemming 'Water' en de beschermingszone rond de Beekerloop.

4) Grondwater

Ter plekke van nieuwe bebouwing en wegen dient de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) op minimaal 0,8 m-mv te liggen. Door het ophogen van de plangebieden wordt hieraan voldaan en wordt gezorgd voor voldoende ontwateringsdiepte.

5.3.3 Conclusies

In de bestemmingsplannen is rekening gehouden met de belangen van het Waterschap, die zijn geborgd in de Keur. Wijzigen van de invulling van zowel de voormalige schoollocatie fase 2 als de nieuwe schoollocatie fase 3 is gunstig voor de waterhuishouding, omdat het verhard oppervlak afneemt. Benoemde maatregelen voor de waterbergingsvoorzieningen in de bestemmingsplannen voor de ontwikkelingen Loverbosch fase 2 en Loverbosch fase 3 zorgen ervoor dat wordt voldaan aan drainage-eisen en de minimumontwateringsdiepte. Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkelingen in beide deelgebieden.

5.4 Natuur

Het natuurbeschermingsrecht is vastgelegd in diverse verdragen, in Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. In de komende twee sub-paragrafen wordt ingegaan op gebiedsbescherming over de Natura 2000 gebieden en het natuurnetwerk Brabant. De derde sub-paragraaf over flora en fauna gaat over de bescherming van plant- en diersoorten.

5.4.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is de verzamelnaam voor het ecologisch netwerk van Europese natuurgebieden. De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet Natuurbescherming (Wnb), die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. In deze Natura 2000-gebieden wordt een groot aantal dieren, planten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd zodat de biodiversiteit (soortenrijkdom) behouden wordt voor de toekomst. Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Als menselijke ontwikkelingen zoals de aanleg van een nieuwe woonwijk (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet bij Gedeputeerde Staten van de provincie een ontheffing worden aangevraagd.

Beide deelgebieden liggen op relatief grote afstand van Natura 2000-gebieden (figuur 15). Voor beide deelgebieden zijn de navolgende natuurgebieden relevant:

  • het op circa 5,7 km van de locaties gelegen Natura 2000-gebied 'Groote Peel';
  • het op circa 5,8 km gelegen Natura 2000-gebied 'Deurnsche Peel & Mariapeel';
  • het op circa 7,3 km gelegen Natura 2000-gebied 'Strabrechtse Heide en Beuven'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0026.png"  
Figuur 15: Plangebied Loverbosch fase 3 omringd door de nabijgelegen Natura 2000-gebieden  

De mogelijke effecten ten aanzien van stikstof depositie op Natura 2000-gebieden van het planvoornemen zijn beoordeeld in de Notitie beoordeling stikstof (Bijlage 14 Notitie beoordeling stikstof (AERIUS-Calculator)). In deze notitie is onderzocht of de ontwikkeling van de 25 woningen in deelgebied 'voormalige schoollocatie fase 2' en de realisatie van de nieuwe schoollocatie met 25 woningen in deelgebied 'nieuwe schoollocatie fase 3' mogelijk significant nadelige effecten heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en of een Passende beoordeling is vereist. Uit de stikstofbeoordeling is gebleken dat significant negatieve effecten ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden op voorhand zijn uit te sluiten. Er is voor de beoogde ontwikkelingen daarmee geen Wnb vergunning nodig.

Gezien de grote afstand van beide deelgebieden tot de Natura 2000-gebieden kunnen effecten als verdroging, versnippering, mechanische en optische verstoring en verstoring door licht, geluid en trilling in Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen plannen worden uitgesloten. Dit volgt ook uit de door ecologisch adviesbureau Staro uitgevoerde updates van de reeds uitgevoerde quickscans voor deelgebied 'voormalige schoollocatie fase 2' (Bijlage 15 Notitie Update Verkennend natuuronderzoek Loverbosch, fase 2) respectievelijk deelgebied 'nieuwe schoollocatie fase 3' (Bijlage 17 Update Quickscan flora en fauna, Loverbosch fase 3 te Asten).

5.4.1.1 Beoordeling voor het plangebied

Beide deelgebieden liggen niet in een Natura 2000-gebied. Gezien de grote afstand van de deelgebieden tot Natura2000-gebieden kunnen andere effecten dan stikstof worden uitgesloten. Negatieve effecten ten gevolge van stikstofdepositie kunnen worden uitgesloten. Significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Vogel- en Habitatrichtlijngebieden/Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten. Voor het bestemmingsplan en de activiteiten die planologische mogelijk gemaakt worden, is geen Passende beoordeling vereist.

5.4.2 Natuurnetwerk Brabant

In de Interim-omgevingsverordening Noord-Brabant is het Natuurnetwerk Brabant (NNB) vastgelegd. Het NNB is een netwerk van groene gebieden, voorheen bekend als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en wordt beschermd via het planologisch kader. Het ruimtelijke beleid voor het NNB kent het “nee, tenzij” principe en is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke waarden en kenmerken' van het NNB.

Uit figuur 16 volgt dat beide deelgebieden geen onderdeel zijn van het NNB (EHS, EVZ of de 'groenblauwe mantel'). In de directe omgeving liggen wel gebieden die onderdeel zijn van de NNB. Het meest nabijgelegen NNB-gebied ligt op circa 400 meter ten noorden van het plangebied fase 3. Op circa 725 meter ligt de Natte Natuurparel Astense Aa.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0027.png"  
Figuur 16: Ligging van de deelgebieden ten opzichte van gebieden in het Natuur Netwerk Brabant (NNB)  

 

Gelet op aard van de ontwikkeling, de afstand tot de deelgebieden en tussenliggende elementen, zal geen sprake zijn van een aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNB middels externe werking. Dit volgt ook uit de updates van de reeds uitgevoerde quickscans voor het deelgebied 'voormalige schoollocatie' (Bijlage 15 Notitie Update Verkennend natuuronderzoek Loverbosch, fase 2) respectievelijk deelgebied 'nieuwe schoollocatie' (Bijlage 17 Update Quickscan flora en fauna, Loverbosch fase 3 te Asten). Vanuit de natuurbeleidskaders zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling, er is geen noodzaak voor een nadere procedure.

5.4.2.1 Beoordeling voor het plangebied

De twee deelgebieden liggen niet in het Natuurnetwerk. Er is geen sprake van nadelige effecten voor deze twee deelgebieden. Vanuit de natuurbeleidskaders zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling, er is geen noodzaak voor een nadere procedure.

5.4.3 Flora en fauna

In de Wet natuurbescherming (Wnb) is de bescherming van flora en fauna geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels conform de Europese Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten conform de Europese Habitatrichtlijn en voor overige te beschermen soorten.

Het is verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen daarnaast niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Tot slot is het ook verboden beschermde plantensoorten te vernielen.

5.4.3.1 Voormalige schoollocatie Loverbosch fase 2

In het kader van bestemmingsplan voor de ontwikkeling van Loverbosch fase 2 is in 2017 reeds een quickscan flora en fauna uitgevoerd door Staro (Bijlage 15 Notitie Update Verkennend natuuronderzoek Loverbosch, fase 2). Vanwege de voorgenomen ontwikkeling is de quickscan uit 2017 voor dit deel van het plangebied geüpdatet door Staro. De memo met bevindingen is als Bijlage 16 Update verkennend natuuronderzoek Loverbosch fase 2 toegevoegd. Uit de update volgen aandachtspunten voor de vliegroutes van vleermuizen en de broedseizoenen van vogels.

5.4.3.1.1 Vleermuizen

De watergang in het zuiden van dit deelgebied en de nabijgelegen bomenrijen zijn geschikt als vliegroute van vleermuizen. Vleermuizen zijn gevoelig voor lichtverstoring. Als bij voorgenoemde elementen extra verlichting wordt toegepast, en/of (delen van) de bomenrijen worden gekapt, is aanvullend vleermuisonderzoek noodzakelijk. Als hieruit blijkt dat de te plaatsen extra verlichting een negatief effect heeft of als de bomenrijen een functie hebben als onderdeel van een essentiële vliegroute, dient een ontheffing op de Wet natuurbescherming (Wnb) te worden aangevraagd en dienen maatregelen genomen te worden om de functionaliteit van de vliegroute te waarborgen.

5.4.3.1.2 Broedvogels

De werkzaamheden in dit deelgebied dienen buiten het broedseizoen van vogels te worden uitgevoerd en als geen broedgeval aanwezig is. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot en met juli. In het kader van de Wnb wordt voor het broedseizoen echter geen standaardperiode gehanteerd. Ook met tijdig maatregelen nemen, kan worden voorkomen dat vogels tot broeden komen in het gebied waar gewerkt wordt en zijn belemmeringen vanuit de Wet natuurbescherming niet aan de orde.

5.4.3.2 Nieuwe schoollocatie fase 3

Voor het bestemmingsplan ten behoeve van de ontwikkeling Loverbosch fase 3 is in 2021 reeds een quickscan flora en fauna uitgevoerd door Staro. Gebaseerd op de conclusies uit de quickscan 2021 is, mede in relatie tot de geplande werkzaamheden, een aanvullend dassenonderzoek (Bijlage 18 Notitie Dassenonderzoek Loverbosch fase 3 te Asten) en een holteonderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen in de zeven te kappen bomen langs de Koestraat (Bijlage 19 Memo boomcontrole Koestraat Loverbosch fase 3 te Asten) uitgevoerd. Vanwege de voorgenomen ontwikkelingen is de quickscan uit 2021 voor dit deelgebied geüpdatet door Staro (Bijlage 17 Update Quickscan flora en fauna, Loverbosch fase 3 te Asten). Uit deze update volgt dat de conclusies en aanbevelingen uit de quickscan 2021 en aanvullende onderzoeken (2021 en 2023), voor zover deze betrekking hebben op dit deelgebied, van kracht blijven.

Geconcludeerd kan worden dat om overtreding van de Wnb te voorkomende de volgende maatregelen en vervolgstappen genomen dienen te worden.

  • Bomen dienen te worden gesnoeid of gekapt buiten het broedseizoen van vogels (en wanneer geen broedgevallen aanwezig zijn). Voorafgaand aan de kap dient holteonderzoek plaats te vinden om de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen uit te sluiten. En indien de holtes geschikt zijn, nader onderzoek naar vleermuizen. Dit holteonderzoek is inmiddels uitgevoerd; zie hieronder: Vleermuizen;
  • Nader onderzoek naar het gebruik van het plangebied door de Das en het belang van het plangebied voor de Das dient te worden uitgevoerd. Dit nader onderzoek is inmiddels uitgevoerd; zie hieronder: De Das;
  • Watergangen en greppels worden gedempt buiten de periode half maart tot half september of als ze droogstaan;
  • Om verstoring van vleermuizen en andere nacht-actieve dieren te voorkomen, wordt aanbevolen de (bouw)verlichting in de nacht uit te zetten en bomenlanen en bosjes niet te verlichten. Indien het tijdens de aanlegfase noodzakelijk is nachtelijk te verlichten, wordt aangeraden de ledlampen naar beneden te richten, bosranden niet te verlichten en om hiervoor amberkleurige verlichting te gebruiken.

De Das: Naar aanleiding van de quickscan is een nader onderzoek naar de Das uitgevoerd door Staro (Bijlage 18 Notitie Dassenonderzoek Loverbosch fase 3 te Asten). Uit dit onderzoek blijkt dat de Das ook dit deelgebied gebruikt als migratieroute en als foerageergebied. Het bouwen en in gebruik nemen van de woonwijk heeft geen significant negatief effect op de migratieroute en het foerageergebied mits de oostrand goed wordt ingericht (bomen en struiken die dekking bieden, doornstruiken die mensen en honden weren). Ook wordt zeer aangeraden een dassentunnel met raster aan te leggen onder de N279 om de bereikbaarheid te verbeteren en verkeersslachtoffers te voorkomen. Door enkele fruitbomen te planten in de bosschagestrook langs de oostrand, wordt de migratieroute ook geschikt als foerageergebied voor dassen. Het compenseren van het foerageergebied dat verdwijnt, biedt geen meerwaarde voor de dassenpopulatie en de kwaliteit van het leefgebied. Het aanleggen van meer grasland in de omgeving is derhalve niet nodig. Voor het realiseren van de woonwijk hoeft voor dassen geen ontheffing verkregen te worden. Ter bescherming van de aangetroffen dassenwissel wordt deze noord-zuid georiënteerde verbinding langs de N279 versterkt met natuurlijke maatregelen welke zijn opgenomen en beschreven in het stedenbouwkundig- en landschapsplan. Hiermee wordt een negatief effect op de Das voorkomen.

Holteonderzoek in bomen i.r.t. vleermuizen: De zeven te kappen bomen langs de Koestraat (zoals beschreven in Bijlage 19 Memo boomcontrole Koestraat Loverbosch fase 3 te Asten) staan buiten de plangrenzen van dit deelgebied. Daarom is dit aanvullend onderzoek in principe niet relevant voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Dit neemt echter niet weg dat uit de resultaten van dit onderzoek volgt dat geen verblijfplaatsen van vleermuizen worden vernietigd en de vliegroute intact wordt gehouden.

Samenvattend

De mogelijk aanwezige en aangetroffen soorten in de omgeving van dit deelgebied zijn opgenomen in de tabel 9. Voor alle mogelijk aanwezige soorten in dit deelgebied, waaronder ook niet beschermde soorten, geldt de algemene zorgplicht en voor een aantal specifieke maatregelen. Dit is samengevat in tabel 9.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0028.png"  
Tabel 9 Overzicht mogelijk aanwezige en aangetroffen beschermde soorten in de omgeving van het plangebied  

Om aan de zorgplicht van de Wet natuurbescherming te voldoen dienen de volgende maatregelen te worden getroffen:

  • 1. Stammen met holtes moeten na kap met de opening van de holte zijwaarts gericht blijven liggen, zodat eventueel tóch aanwezige dieren hun verblijf kunnen verlaten;
  • 2. Om het verwonden van dieren te voorkomen kan bij het afgraven van de grond één kant op worden gewerkt, zodat aanwezige dieren kunnen vluchten;
  • 3. De reuzenberenklauw in het bosje ten noordoosten van het plangebied dient te worden verwijderd in het kader van het Plan van Aanpak - Invasieve Exoten Noord-Brabant.

De bovengenoemde maatregelen zijn geborgd in de toelichting van het bestemmingsplan en in de Wet natuurbescherming.

5.4.3.2.1 Beoordeling voor het plangebied

De geplande woningontwikkeling in het deelgebied 'voormalige schoollocatie fase 2' alsmede de voorgenomen bouw van de brede school en woningen in deelgebied 'nieuwe schoollocatie fase' hebben geen gevolgen voor de reeds getrokken conclusies uit de quickscans uit 2017 (Sweco, deelgebied 'voormalige schoollocatie fase 2') en 2021 (Staro, deelgebied 'nieuwe schoollocatie fase 3'). Het planvoornemen voor beide deelgebieden wordt uitgevoerd met in acht name van voornoemde voorwaarden. De plannen hebben daarmee geen nadelige effecten voor beschermde soorten.

5.5 Cultureel erfgoed

5.5.1 Algemeen

De Erfgoedwet, ter vervanging van de Monumentenwet 1988, bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard. Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van het voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

5.5.2 Archeologie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard. Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van het voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

5.5.2.1 Beoordeling voor beide plangebieden

Beoordeling/betekenis voor het plangebied

Voor het totale plangebied Loverbosch is in 2006 door Grontmij (tegenwoordig Sweco) een archeologisch bureau-onderzoek uitgevoerd (Bijlage 20 Archeologisch onderzoek Loverbosch incl. bijlagen). Dit onderzoek is door Oranjewoud (Antea) in 2007 opgevolgd met een verkennend booronderzoek over 38 hectare van het gebied (Bijlage 21 Verkennend archeologisch booronderzoek 2007). Naar aanleiding van beide onderzoeken is door BAAC in 2008 een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd op die locaties waar op basis van de eerdere onderzoeken een archeologische verwachting bleef bestaan (Bijlage 22 Archeologisch proefsleuvenonderzoek 2008). De omvang van die zones bedroeg samen 9,6 ha. In het bureauonderzoek, het verkennend booronderzoek én het proefsleuvenonderzoek zijn de gronden van beide deelgebieden meegenomen en onderzocht.

In het selectieadvies van gemeente Asten 2021 (Bijlage 23 Archeologisch selectieadvies Loverbosch 2021) ) wordt, op basis van het eerder opgestelde (selectie)advies van BAAC (2008), bevestigd dat de aangetroffen vondsten en sporen (samen: de vindplaats) niet 'behoudenswaardig' worden bevonden. Dat wil zeggen dat de aangetroffen resten wetenschappelijk en/of cultuurhistorisch niet de moeite waard zijn gebleken om (in de toekomst) nog verder te onderzoeken. Dit betekent dat het in 2007 en 2008 met boringen en proefsleuven onderzochte gebied archeologisch kan worden vrijgegeven. Voor Loverbosch fase 1 en Loverbosch fase 2 is dit advies opgevolgd en zijn de plannen zonder nader onderzoek (m.u.v. een klein terreintje waar een Romeinse muntschat is gevonden) gerealiseerd.

Uit bovenstaande volgt dat voor beide deelgebieden geen archeologische belemmeringen aanwezig zijn en dat de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie' kan komen te vervallen. Eventuele toevalsvondsten die tijdens het bouwrijp maken of tijdens het bouwen zelf worden gevonden, dienen direct gemeld te worden bij de gemeente Asten.

Beide deelgebieden zijn archeologisch vrijgegeven voor de planontwikkelingen. Er zijn geen verdere archeologische belemmeringen voor het planvoornemen. Eventuele toevalsvondsten die tijdens het bouwrijp maken of tijdens het bouwen zelf worden gevonden, dienen direct gemeld te worden bij de gemeente Asten.

5.5.3 Cultuurhistorie

Bij het uitwerken en uitvoeren van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de cultuurhistorische (landschaps-)waarden die van bovenlokaal belang zijn. Hiertoe heeft de provincie in haar Verordening zogeheten cultuurhistorische vlakken aangeduid. Deze vlakken duiden gebieden aan met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en verdienen specifieke aandacht vanwege de onvervangbaarheid van de aanwezige waarden. Gemeenten dienen de cultuurhistorische waarden en kenmerken van deze gebieden te behouden, herstellen en/of duurzaam te ontwikkelen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen hier enkel worden toegestaan, indien zij de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied niet aantasten.

Beide deelgebieden maken deel uit van de 'Peelrand', die bestaat uit een ring van middeleeuwse dorpen op enige afstand van het voormalige veengebied van De Peel. Deze oude dorpen worden gekenmerkt door akkercomplexen, schaarse groenlanden en voormalige heidevelden. In de regio ligt het oud zandlandschap bij Stiphout dat een cultuurhistorisch landschap van provinciaal belang vormt. Het plangebied maakt hier geen onderdeel van uit. Binnen beide deelgebieden bevinden zich geen monumenten, en/of wettelijk beschermde cultuurhistorische waarden en/of andere cultuurhistorische elementen.

Daarnaast maken de deelgebieden deel uit van het Archeologisch Landschap 'Dekzandeiland Asten-Deurne'. Dit landschap met cultuurhistorisch belang bestaat uit dekzandeilanden die van elkaar worden gescheiden door beekdalen. Dit landschapstype heeft een relatief lage dichtheid aan archeologische vindplaatsen. Aan beide deelgebieden zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden toegekend. De beoogde planontwikkelingen hebben geen gevolgen voor de cultuurhistorische waarden in beide deelgebieden en zijn vanwege cultuurhistorie dan ook uitvoerbaar.

5.5.3.1 Beoordeling voor het plangebied

In beide deelgebieden bevinden zich geen monumenten of wettelijke beschermde cultuurhistorische waarden. Beide deelgebieden hebben een relatief lage dichtheid aan archeologische vindplaatsen.

5.6 Leidingen

In geen van beide deelgebieden zijn leidingen met een planologisch relevante beschermingszone gelegen, noch overlapt een beschermingszone van een planologisch relevante leiding met het plangebied.

5.7 Niet gesprongen conventionele explosieven

Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitieartikelen uit de Tweede Wereldoorlog. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de publieke veiligheid.

In 2014 is een vooronderzoek uitgevoerd naar niet-gesprongen conventionele explosieven (CE) in de omgeving Koestraat en Stegen te Asten (Bijlage 24 Vooronderzoek conventionele explosieven Koestraat e.o. 2014). In dat onderzoek zijn eerder uitgevoerde onderzoeken naar de aanwezigheid van conventionele explosieven in de omgeving van beide deelgebieden geïnventariseerd, is een literatuuronderzoek uitgevoerd en zijn luchtfoto's uit WO-II geanalyseerd. Beide deelgebieden liggen in het onderzoeksgebied. Op basis van dit is een CE-bodem-belastingkaart gemaakt met verdachte gebieden. Het onderzoeksgebied 'Omgeving Koestraat en Stegen te Asten' bestaat uit een gebied binnen de Gemeente Asten met een oppervlakte van circa 90 hectare. Het wordt omsloten door de N279 in het noorden en oosten, de Floralaan en Koestraat in het westen en de Voordeldonk in het zuiden. Een deel van het plangebied Loverbosch fase 2 ligt binnen het onderzoeksgebied uit 2006, en het plangebied van het bestemmingsplan Loverbosch fase 3 ligt volledig binnen het onderzoeksgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02023001-OW01_0029.png"  
Figuur 17: Contouren onderzoeksgebied '128-006 Loverbosch' (2006) (links) en CE Bodembelastingskaart 'Omgeving Koestraat en Stegen te Asten' (2014) met locaties gevonden oorlogsmunitie. Bron: Rapport ECG juli 2014  

In het vooronderzoek is geconcludeerd dat het onderzoeksgebied gedeeltelijk verdacht is op het aantreffen van afgeworpen conventionele explosieven. Het verdachte gebied is in de 'CE Bodembelastingkaart' aangegeven. ECG adviseert het proces van explosievenopsporing voort te zetten bij grondroerende werkzaamheden binnen de in de 'CE Bodembelastingkaarten' als verdacht aangemerkte gebieden. Het plangebied is niet gelegen in dit verdacht gebied.

Voor deze gebieden geldt dat, wegens gebrek aan feitelijke indicaties op de mogelijke aanwezigheid van CE, geen afbakening heeft plaatsgevonden. Aangezien bij het onderzoek wel indirecte gegevens zijn achterhaald, is in het onderzoek geadviseerd om bij toekomstige bodemingrepen in het gebied dat als niet verdacht is aangemerkt, het uitvoerend personeel voorafgaand aan de werkzaamheden uitdrukkelijk te instrueren om bij het onverhoopt aantreffen van munitie verdachte objecten de volgende acties te ondernemen:

  • Het explosief niet beroeren en de werkzaamheden ter plaatse onmiddellijk staken;
  • Omstanders uit de omgeving van het explosief houden;
  • De plaatselijke politie van de vondst op de hoogte stellen;
  • Instructies van aanwezige deskundigen strikt opvolgen;
  • Voer, indien nodig en op aanwijzing van aanwezige deskundigen, extra beschermende maatregelen uit voor in de omgeving aanwezige personen of levende have;
  • Aanvullend wordt geadviseerd om bij het onverhoopt aantreffen van CE het explosieven-onderzoek op te schalen door middel van een detectieonderzoek ter plaatse.
5.7.1 Beoordeling van het plangebied

Beide deelgebieden liggen niet in verdacht gebied voor het aantreffen van afgeworpen conventionele explosieven. Het uitvoerend personeel dient te worden geïnstrueerd over te nemen acties bij de vondst van munitie. Verder worden geen negatieve effecten verwacht.

5.8 M.e.r.-(beoordelings)plicht

5.8.1 Algemeen

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een procedure met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten. Met dit instrument moet de aantasting van het milieu grotendeels worden voorkomen. In Het Besluit m.e.r. is vastgelegd wanneer een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld of een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Een plan is plan-m.e.r.-plichtig als het kaderstellend is voor een m.e.r.-plichtige of een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen in bijlage D moet daarom een toets worden uitgevoerd om erachter te komen of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor een aantal activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Onder de drempelwaarden van de activiteiten in bijlage D kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Dit bestemmingsplan maakt activiteiten mogelijk die zijn opgenomen in de eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage, onder categorie D11.2 “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen”.

De bijbehorende drempelwaarden in D11.2 kolom 2 (oppervlakte groter dan 100 hectare, een aaneengesloten gebied van 2.000 of meer woningen, bedrijfsoppervlakte van 200.000 m2 of meer) worden met de 225 beoogde wooneenheden en schoolgebouw binnen 12 hectare in fase 3, en de momentele aanleg van fase 2 (incl. de 25 overgehevelde woningen uit fase 3) niet overschreden. Daarom kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of voor de activiteiten die het plan mogelijk maakt, belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De diepgang van de vormvrije m.e.r.-beoordeling is afgestemd op de aard, omvang en gevoeligheid van het bestemmingsplan. De criteria voor de (project)m.e.r.-beoordeling staan opgenomen in Bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU). Het bevoegde gezag houdt bij de besluitvorming over het bestemmingsplan rekening met deze criteria, zijnde:

De kenmerken van het project.

De plaats van het project;

De kenmerken van het potentiële effect.

5.8.2 Conclusies

Ten behoeve van het planvoornemen is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Daartoe is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. Deze is separaat toegevoegd aan de toelichting als Bijlage 25 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De effecten van de planontwikkeling zijn voor beide deelgebieden nader onderbouwd in hoofdstuk 5 van de toelichting van dit bestemmingsplan en bekrachtigd in diverse onderzoeken die onderdeel uitmaken van die toelichting op het bestemmingsplan. Uit de onderzoeken blijkt dat beide deelgebieden milieukundig geschikt zijn om te worden ontwikkeld tot een woongebied en de vestiging van een school. Een goed een woon- en leefklimaat kan binnen de nieuwe woningen kan worden gerealiseerd. Daarnaast wijzen de onderzoeken uit dat als gevolg van de ontwikkeling sprake is van een acceptabele belasting op de omgeving. De ontwikkeling is derhalve ruimtelijk aanvaardbaar.

Tevens is de ontwikkeling in een separaat uitgevoerde vormvrije m.e.r. beoordelingsnotitie beoordeeld. Deze beoordelingsnotitie komt hierbij tot de conclusie dat op basis van de kenmerken van de activiteiten, de kenmerken en ligging van beide deelgebieden en de kenmerken van de omgeving, aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten:

  • Uit de in de vormvrije mer-beoordelingsnotite beschreven milieugevolgen volgt dat voor de meeste thema's géén sprake is van significant nadelige milieueffecten of het treffen van aanvullende maatregelen;
  • Voor de aspecten flora en fauna, gezondheid inzake geitenhouderijen, geluid, externe veiligheid en niet gesprongen conventionele explosieven kunnen significante nadelige milieueffecten worden uitgesloten, als bepaalde voorwaarden in acht worden genomen;
  • Er is geen Passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming vereist;
  • Alleen inzake de gezondheidseffecten door geitenhouderijen (paragraaf 5.2.6.4 en 5.2.6.5) zijn negatieve effecten niet volledig uit te sluiten. Het bevoegd gezag dient hiervoor een afweging te maken.

Geconcludeerd wordt dat de effecten van de planontwikkelingen geen aanleiding geven tot het opstarten van een m.e.r.-procedure. Hierover heeft de gemeente Asten een besluit genomen [datum].

Hoofdstuk 6 Juridisch plan

6.1 Algemeen

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het gebied 'Loverbosch schoollocaties'. In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de komende jaren voor de ruimtelijke en functionele gewenste situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de systematiek van het bestemmingsplan ‘Bestemmingsplan Woongebieden Asten’ (vastgesteld d.d. 15 december 2009), 'Bestemmingsplan Asten Loverbosch fase 2 2017' en 'Bestemmingsplan Asten Loverbosch fase 3 2022' een en ander aangevuld met de laatste inzichten vanuit de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening, Wabo en het Besluit omgevingsrecht met bijbehorende bijlagen. Gestreefd is hierbij naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en regels.

In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan (regels en verbeelding) hebben gekregen. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de tekst van de regels en in beeld op een verbeelding.

Verbeelding en regels zijn één geheel en niet afzonderlijk leesbaar.

6.2 Systematiek

Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Deze standaard - welke slechts een systematische standaardisering betreft en geen inhoudelijke standaard is - is verplicht in het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Zo voorziet het SVBP in een standaardopbouw van een bestemmingsplan door onder andere:

  • standaardbenamingen van een bestemming en de daarin voorkomende bepalingen (bouwregels, aanlegvergunningen, e.d.);
  • de alfabetische volgorde van de begripsbepalingen en bestemmingen;
  • een vaste volgorde van een indeling van een bestemming;
  • een aantal standaardbegripsbepalingen;
  • een standaardwijze van meten;
  • vaste kleuren en kleurcodes van een bestemming op de verbeelding;
  • standaardbenamingen van aanduidingen op de digitale verbeelding van het bestemmingsplan en in de regels.

In het kader van de wet- en regelgeving is het plan technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet het aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Het plan kan in het informatiesysteem van de gemeente en diverse andere overheden worden ingevoerd en worden ontsloten via internet.

6.3 Bestemmingen & regelingen

6.3.1 Bestemmingen

Artikel 3 Groen

Groen maakt onderdeel uit van de openbare ruimte en is als onderdeel hiervan op de verbeelding voorzien van een afzonderlijke bestemming 'Groen' als sprake is van structureel groen ofwel beeldbepalende beplanting binnen de bebouwde omgeving. Binnen de bestemming groen zijn speelvoorzieningen (zoals een schommel, glijbaan en klimrek), waterberging en parkeervoorzieningen overal toegestaan.

Artikel 4 Maatschappelijk

Voor de beoogde schoollocatie is een maatschappelijke bestemming opgenomen. Omdat het bouwplan en de terreininrichting nog dienen te worden geconcretiseerd, is een globale regeling opgenomen waarin de meeste relevante aspecten, zoals maximale bouwhoogte zijn vastgesteld.

Artikel 5 verkeer

Deze bestemming spreekt voor zich. Het betreft de bestemming voor bewegend en stilstaand verkeer en de daarbij behorende voorzieningen. Tevens wordt binnen de bestemming voorzien in de mogelijkheid van nutsvoorzieningen, water en groen.

Artikel 6 Wonen

Functioneel is binnen de bestemming 'Wonen', het gebruik voor woondoeleinden toegestaan. Een aan huis gebonden beroep of bedrijf is uitsluitend toegestaan na het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels.

Het bouwen van hoofdgebouwen is enkel toegestaan binnen het bouwvlak. Per bouwvlak staat een maximaal aantal woningen aangegeven. Per bouwvlak zijn niet meer woningen toegestaan dan aangegeven. Tevens bevindt zich een aanduiding 'bijgebouwen' binnen deze bestemming. Bijgebouwen zijn enkel toegestaan binnen deze aanduiding. Het bouwen van gestapelde woningen is enkel toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld'.

In artikel 6.2.2 onder i is een voorwaardelijke verplichting opgenomen welke het verplicht stelt om, voordat een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning kan worden verleend, aan te tonen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd doordat de geluidbelasting in geluidgevoelige ruimten niet meer bedraagt dan 33 dB. Deze voorwaardelijke verplichting is alleen van toepassing op de woningen waarvan uit Bijlage 6 Akoestisch onderzoek Nieuwe schoollocatie fase 3 blijkt dat er een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde voor geluid plaatsvindt.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

In artikel 6.12, lid 1 Wro is opgenomen dat het verplicht is om een exploitatieplan vast te stellen op gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Artikel 6.2.1. onder a Bro geeft aan dat (o.a.) een bouwplan voor de bouw van één of meer woningen als bouwplan wordt aangewezen. Artikel 6.12, lid 2 Wro bepaalt dat in afwijking van het eerste lid de gemeenteraad, naar aanleiding van de omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, 3°, Wabo, van het bestemmingsplan wordt afgeweken, kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is. Deze verzekering vindt plaats door middel van het sluiten van een realisatieovereenkomst.

Tevens is er een risicoanalyse uitgevoerd ten behoeve van de mogelijke tegemoetkoming in schade. De resultaten van de risicoanalyse zijn verwerkt in een overeenkomst tegemoetkoming in schade, die tussen de initiatiefnemer en de gemeente is gesloten. Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 8 Overleg & inspraak

8.1 Overleg

In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het plan besproken met provincie Noord-Brabant en Waterschap Aa en Maas:

  • a. Provincie Noord-Brabant kan zich vinden in de motivatie en onderbouwing van dit bestemmingsplan.
  • b. De reactie van het Waterschap zal in het vast te stellen bestemmingsplan worden verwerkt.

8.2 Participatie

Op dinsdag 23 mei 2023 heeft er ten behoeve van dit plan een inloopavond over het planvoornemen plaatsgevonden op het gemeentehuis van de gemeente Asten. Op deze avond hebben ruim dertig geïnteresseerde zich laten informeren over het planvoornemen. Tijdens deze avond konden de deelnemers reageren op het initiatief.

Hiernaast was er een digitaal formulier beschikbaar waar een ieder tot 1 juni 2023 in de gelegenheid is geweest om een reactie op het initiatief te geven. Van deze mogelijkheid hebben in totaal 6 mensen gebruik gemaakt.

De reacties zijn, voorzien van een antwoord, bijgevoegd aan dit bestemmingsplan als Bijlage 26 Reacties inloopavond.

8.3 Inspraak

Het ontwerpbestemmingsplan wordt op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in het kader van de zienswijzen gedurende 6 weken voor een ieder ter visie gelegd.

Te zijner tijd zullen eventueel ingediende zienswijzen bij de besluitvorming worden betrokken.